In de zeventiende eeuw was er een populair boekje samengesteld uit verschillende geschriften van diverse predikanten. Een aantal namen: Piere du Moulin (de oudere én de jongere), Fransiscus Ridderus, Simon Simonides, Willem Teelinck. Er waren ook geschriften in opgenomen van predikanten uit Frankrijk als: C.Drelincourt, M.le Faucheur, G.Cheron, de la Nouë en nog een aantal anderen. Wat was er dan zo bijzonder aan dit boekje? Het handelde op een eenvoudige wijze over allerlei zaken aangaande het Heilig Avondmaal. Er staan gebeden, samenspraken, onderrichtingen in en dat alles op een zéér eenvoudige en heldere wijze. De titel van dit boekje luidt: 't Recht gebruik van des Heeren Heiligen Avondmaal. Eén van de schrijvers is Godfriedus Udemans, een onder ons bekende naam. Hij schreef een tweetal geschriften, althans deze zijn in dit boekje opgenomen, en een aantal gebeden. Eén van de werkjes welke in "'t Recht gebruik" zijn opgenomen laten wij nu volgen. Het is een vragenboekje over zaken die het Heilig Avondmaal aangaan. Maar ook zaken als geloof, rechtvaardiging enz.... U zult vele zaken tegenkomen welke in het Kort Begrip en de Heidelberger catechismus óók staan, en daarmee nauw overeenstemmen.
1. Vraag: Wat redenen bewegen u om uzelf te begeven tot de Heilig Avondmaal te begeven?
Antwoord: Ten eerste, omdat Christus onzen Heere mij en alle gelovigen dat bevolen, en tot een Testament nagelaten heeft, Lukas 21:19. Ten anderen, opdat ik daardoor in de geloof en de zalige gemeenschap van Christus zoude versterkt worden; want het brood dat wij breken is de gemeenschap des lichaams van Christus, I Corinthe 10:16. Ten derde omdat ik daarmede zoude belijdenis doen van mijn geloof voor de mensen, 't welk ik doen moet, wil ik anders van Christus beleden zijn, en zalig worden, Mattheüs 10:32,33 en Romeinen 10:10.
2. Vraag: Hoe moet een christen gesteld zijn, als hij hem zelven begeven wil tot dit Heilig Avondmaal?
Antwoord: Hij moet hem zelven beproeven naar de leer van Paulus, I Corinthe 11:28.
3. Vraag: Waarin bestaat deze beproeving?
Antwoord: In drie stukken: Eerst moeten wij ons beproeven of wij recht vernederd zijn door het gevoelen van onze ellendigheid, Openbaring 3:17. Ten anderen, of wij een oprecht geloof hebben van onze verlossing, II Corinthe 13:5. Ten derde, of wij ook van harte gezind zijn om God te bewijzen een oprechte dankbaarheid, Romeinen 12:1.
4. Vraag: Waarin bestaat de ellendigheid?
Antwoord: In de zonden, en in de straf der zonden, Romeinen 3:23.
5. Vraag: Hoeveel soorten van zonden zijn daar?
Antwoord: Inzonderheid twee: Eerste de Erfzonde, waarin wij allen ontvangen en geboren zijn, Psalm 51:7. Daarna de dadelijke zonden, die wij doen met gedachten woorden en werken, tegen de Wet Gods, Romeinen 1:29, I Corinthe 9:10,11.
6. Vraag: Maar zijn wij zo verdorven dat wij van ons zelven onnut zijn tot enigen goeden, en geneigd tot allen kwaden?
Antwoord: Ja wij, tenzij dat wij door de Geest Gods weder geboren worden, Genesis 8:21, Psalm 14:2,3, Romeinen 8:7, I Corinthe 12:3, II Corinthe 3:5, Johannes 15:4.
7. Vraag: Wat straf verdienen wij met de zonde?
Antwoord: De vloek des Wets, dat is, alle tijdelijke plagen; daarna de eeuwige verdoemenis, Deuteronomium 27:20, Romeinen 6:23.
8. Vraag: Hoe zijn wij in deze ellendigheid geraakt?
Antwoord: Niet door de schepping, want God heeft ons goed en naar zijn Evenbeeld geschapen, dat is in, ware gerechtigheid en heiligheid, Genesis 1:27, Efeze 4:24. Maar door de val en ongehoorzaamheid van Adam en Eva, in dewelke dat alle mensen gezondigd hebben, Romeinen 5:12.
9. Vraag: Waarin bestaat nu de beproeving des geloofs?
Antwoord: Eerst, of ik God recht kenne, en Zijn Zoon die Hij gezonden heeft, Johannes 17:3. Ten anderen, of ik mijn vertrouwen op Hem alleen stelle in leven en sterven, Hebreeën 3:13.
10. Vraag: Waaruit kennen wij God recht, en Zijn Zoon Jezus Christus?
Antwoord: Uit het Heilig Evangelie: Waarvan de twaalf artikelen een kort begrip zijn.
11. Vraag: Kunt gij deze twaalf artikelen van buiten?
Antwoord: Ja ik: Ik geloof in God de Vader enz..
12. Vraag: Hoe worden deze twaalf gedeeld?
Antwoord: In drie stukken: Het eerste handelt van God de Vader en onze schepping: het tweede van God de Zoon en onze verlossing: Het derde van God de Heilige Geest en onze heiligmaking.
13. Vraag: Aangezien dat er maar een enig Goddelijk wezen is, Deuteronomium 6:4 Waarom noemt gij dan de vader, de Zoon en de Heiligen Geest?
Antwoord: Omdat Zich God alzo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheiden Personen de enige eeuwige en Waarachtige God zijn, Mattheüs 28:19 en I Johannes 5:7.
14. Vraag: Verklaar mij wat nader, wat gij gelooft van God de Vader en onze schepping?
Antwoord: Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus, die hemel, aarde en zee, met al wat daar in is, uit niet geschapen heeft, Handelingen 4:24, en nog door Zijne voorzienigheid onderhoudt en regeert, Johannes 5:17, om Zijns Zoons Christus wil, mijn God en Vader is, die mij kan en wil verzorgen van alle goed, en bewaren voor alle kwaad, Johannes 20:17.
15. Vraag: Wat gelooft gij van de persoon van Christus?
Antwoord: Dat Hij waarachtig en onsterfelijk God is, en blijft, hebbende één wezen met de Vader, Romeinen 9:5. Dat Hij ook ware menselijke natuur uit het zaad van David, dat is, uit de maagd Maria, door de werking des heiligen Geestes heeft aangenomen, Philippenzen 2:7. Ons zijnen Broederen in allen gelijk, uitgenomen de zonde, Hebreeën 4:15. En voorwaar onze Middelaar moest Hij de twee naturen hebben in één Persoon; want zonder de menselijke natuur had Hij voor ons niet kunnen sterven; zonder de Goddelijke natuur had Hij de dood niet kunnen overwinnen.
16. Vraag: Wat gelooft gij van Zijn ambt, dat is onze Middelaar?
Antwoord: Dat Hij alleen onzen Jezus, dat is Zaligmaker, is, en onzen Christus, handelingen 4:12, dat is van de vader met de volheid des Heiligen Geestes gezalfd is tot onze opperste Profeet, Priester en Koning, Lukas 4:18.
17. Vraag: Maar wat heeft Christus al gedaan om ons te verlossen?
Antwoord: Hij heeft de ganse tijd Zijns levens op aarde, maar inzonderheid aan het einde, beide aan lichaam en ziel voor ons geleden, de toorn Gods tegen onze zonden, en alle gehoorzaamheid der Wet volbracht, Romeinen 8:3. En heeft Zichzelf vernederd tot de doods des kruises, en tot de angst der hel (in 't hof en aan het kruis), Philippenzen 2:8. Om ons alzo van de vloek des Wets en de pijn der hel te verlossen, Galaten 3:13. Daarna is Hij heerlijk verrezen ten derde dage, als Overwinnaar van de zonde, dood en duivel, I Corinthe 15:3,4. Hij is met Zijne mensheid opgevaren ten hemel, om voor ons te bidden, Romeinen 8:22. Hij zit nu ter rechterhand des Vaders, als het Hoofd van Zijn gemeente, Efeze 1:20-23. En Hij zal te Zijner tijd komen om te oordelen de levenden en de doden, dat is, alle mensen, Handelingen 1:11 en 10:42 en 17:31.
18. Vraag: Wat geloofd gij van de Heilige Geest en Zijn werk der Heiligmaking?
Antwoord: Van Zijn Persoon geloof ik dat Hij waarachtig God is, met de Vader en de Zoon, Handelingen 5:31,32. Van Zijn ambt geloof ik dat Hij mij en alle kinderen Gods geschonken wordt om ons te heiligen, dat is te wederbaren aan ons verstand en wil, Johannes 3:5 en Galaten 3:6, om ons door een oprecht geloof deelachtig te maken aan Christus en al Zijne gaven om ons te troosten, en in der eeuwigheid bij ons blijven, Johannes 14:16 en I Corinthe 12:13.
19. Vraag: Waaraan kent men van buiten de rechte gemeente van Christus?
Antwoord: Aan de zuivere predikatie van de apostolische leer, en de zuivere bediening der sacramenten.
20. Vraag: Wat schatten heeft Christus aan Zijne gemeente geschonken?
Antwoord: Inzonderheid vier, te weten een zalige gemeenschap met Christus en met alle gelovigen, I Johannes 1:7, de genadige vergeving van al onze zonden door Zijn Heilig Bloed, I Corinthe 15:23 en 2:1-9. Een zalige verrijzenis van ons sterfelijke lichaam, en het eeuwige leven.
21. Vraag: Maar waar blijven onze zielen na dit leven?
Antwoord: De zielen van de gelovigen komen van stonden aan bij Christus haar hoofd, scheidende uit het aardse tabernakel in de hemelse woning, II Corinthe 5:1. Maar de zielen van de ongelovigen worden straks geworpen in de helse gevangenis, zoals blijkt aan de rijke vrek, Lukas 16, de ongehoorzame geesten van de eerste wereld, en de Sodomieten, I Petrus 3:19.
22. Vraag: Welke is de voornaamste vrucht van ons geloof?
Antwoord: Dat wij in Christus voor God rechtvaardig zijn, Romeinen 5:1, (zonder enige onzer verdiensten) en erfgenamen des eeuwigen levens, Romeinen 3:24 en 1 Petrus 1:9.
23. Vraag: Van waar komt dit geloof?
Antwoord: Van de Heiligen Geest, die hetzelve in ons hart werkt, Johannes 14:26. Door de predikatie des Heiligen Evangeliums, Romeinen 10:17. En sterkt datzelve door het gebruik der Heiligen sacramenten, Mattheüs 3:11.
24. Vraag: Wat zijn de sacramenten?
Antwoord: Het zijn heilige en zichtbare tekenen en zegelen van God ingezet, om ons daardoor te verzekeren de vergeving der zonden, en het eeuwige leven, Genesis 17:11 en I Corinthe 11:28. Door de enige offerande van Christus, en ook om ons te vermanen tot rechte dankbaarheid.
25. Vraag: Hoeveel sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Testament ingezet?
Antwoord: Twee: de Heilige Doop, en het Heilig Avondmaal.
26. Vraag: Wat moet men inzonderheid in de sacramenten aanmerken?
Antwoord: Eerst het uitwendige teken: daarna de beloften die daardoor beduidt en verzegeld wordt.
27. Vraag: Wat is het teken in de Doop?
Antwoord: Klaar water.
28. Vraag: Wat is de belofte?
Antwoord: Dat ik zo zeker gewassen ben in Christus' bloed van al mijn zonden, Handelingen 22:16, en door Zijnen Heiligen Geest wedergeboren tot een nieuw leven, Titus 3:5, als ik met dit water gewassen ben.
29. Vraag: Mag men ook jonge kinderen dopen?
Antwoord: Ja: want zij zijn ook in het verbond en gemeente begrepen, als jonge spruiten in een Boomgaard, Genesis 17:7. Zij werden ook eertijds in hun onmondigheid besneden, Genesis 17:12. Zij hebben de belofte van de Heilige Geest zo wel als wij: Christus roept ze tot Hem, Handelingen 2:39. Wie kan ze dan met recht van het Doopwater weigeren, Handelingen 10:47.
30. Vraag: Wat is het teken in het Heilig Avondmaal?
Antwoord: Natuurlijk brood en gewone wijn, Mattheüs 26:26-28.
31. Vraag: Wat is de belofte?
Antwoord: Dat ik zo zekerlijk gemeenschap heb aan dat Heilig Lichaam en Bloed des Heeren, tot vergelding der zonden en ten eeuwigen leven, als ik van dat gebroken brood en de wijn uitwendig nutte, I Corinthe 10:16. Maar het Lichaam van Christus nuttigen wij geestelijker wijze door de mond des geloofs, want anders is Zijn vlees niet nut, Johannes 6:63.
32. Vraag: Nu hebben wij een kort bescheid van het geloof, waarin bestaat nu de proef van de Dankbaarheid?
Antwoord: Eerst moeten wij ons zelven beproeven, of wij een hartelijk berouw hebben van onze voorleden zonden, Psalm 51:5. Ten anderen, of wij ook van harte gezind zijn voortaan naar de Wet Gods in alle goede werken te leven, Romeinen 7:22.
33. Vraag: Hoe luidt de Wet des Heeren? kunt gij die van buiten?
Antwoord: Ja ik: Ik ben de Heere uwen God enz., Exodus 20.
34. Vraag: Wat is de som van de Wet?
Antwoord: Dat wij de Heere onzen God moeten liefhebben boven al, boven ons zelven, Mattheüs 22:37-39. En daarom wordt zij ook verdeeld in twee tafelen, Exodus 34:1.
35. Vraag: Wat eist de eerste tafel?
Antwoord: Dat zijn de vier geboden: het eerste is dat ik de enigen en waren God alleen moet vertrouwen en aanroepen, Jeremia 17:5. Het tweede, dat ik Hem moet dienen naar Zijne Wil, niet door beelden of andere inzettingen der mensen, Mattheüs 4:10. Het derde, dat ik van God, en van al hetgeen dat Hem aangaat, niet anders dan met een heilige vrees en eerbiedig moet spreken, Mattheüs 15:9. Maar hiermee wordt de wettelijke eed niet weggenomen, die het einde is van alle tegenspreken, Hebreeën 6:16. Het vierde dat ik de Sabbath getrouw moet vieren met mijn huisgezin, nalatende de tijdelijke beslommeringen, om alleen Gods eer en mijn zaligheid te bezorgen, Jeremia 17:22.
36. Vraag: Wat eist de tweede tafel?
Antwoord: Daar zijn zes geboden: namelijk, dat ik mijn ouders, en allen die over mij gesteld zijn moet liefhebben, eren, en gehoorzaam zijn in de Heere, Efeze 6:1. [6] Dat ik mijn naaste niet mag krenken in het leven. [7] Noch in kuisheid. [8] Noch in zijn tijdelijk goed. [9] Noch in zijn eer en goede naam. [10] Ja dat ik zelfs van alle kwaad vliegende gedachten moet vrij zijn, en lust tot alle gerechtigheid hebben, Romeinen 7:7.
37. Vraag: Maar overmits wij uit loutere genade door Christus verlost zijn, waarom moeten wij nog goede werken doen?
Antwoord: Om God daar mede te prijzen, Mattheüs 5:6. Onze naaste te stichten, I Petrus 3:1. En ons zelf uit de vruchten te verzekeren, dat wij geen dood, maar een levendig geloof hebben, Johannes 2:18.
38. Vraag: Maar is daar wel iemand in dit, die deze Wet volkomen kan volbrengen?
Antwoord: Neen het: Want daar is geen mens die niet zondigt, I Koningen 8:46. En ook uit die voorbeelden van de allerheiligsten betuigen dat. Job 15:15.
39. Vraag: Maar waarom wordt zij ons dan zo scherp geleerd?
Antwoord: Opdat zij een spiegel zou zijn van onze ellendigheid, en een gedurig aansporing en opwekking tot dankbaarheid, Romeinen 3:20, Titus 1:9.
40. Vraag: Welk is het voornaamste stuk der dankbaarheid?
Antwoord: Een gelovig en vurig gebed, Psalm 50:15.
41. Vraag: Wat wordt daar vereist om goed te bidden?
Antwoord: Vooreerst, dat wij niemand aanroepen dan de waren God, Mattheüs 4:10. Ten anderen, dat wij met een vast vertrouwen bidden, Jacobus 1:16, alleen in Christus' Naam, I Johannes 2:2. Ten derde, dat wij met een ootmoedig, Lukas 18:13, ijverig en gestadig hart, onze gebeden en dankzeggingen opofferen, Mattheüs 15:8.
42. Vraag: Om wat zaken moeten wij bidden?
Antwoord: Om alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, gelijk wij zien in dat volmaakte gebed, dat Christus ons zelf geleerd heeft, Mattheüs 6:6, Onze Vader... enz..
43. Vraag: Hoeveel beden zijn daar in dat voorzeide gebed?
Antwoord: Zes. De drie eerste dienen tot de ere Gods, de drie anderen tot onze welvaart en zaligheid.
44. Vraag: Wat is de zin van de eerste drie beden?
Antwoord: 1. Dat God van ons recht mag bekend en geprezen worden. 2. Dat Zijn gemeente mag toenemen in menigte en deugden, en beschermt worden tegen alle vijanden. 3. Dat wij in voorspoed Zijnen heiligen wil zo vlijtig mogen doen, gelijk de engelen in de hemel doen, Psalm 103:20,21.
45. Vraag: Wat is de zin van de laatste drie beden?
Antwoord: [4] Dat ons God in dit leven wil verzorgen van deksel en voedsel, Psalm 104:27. [5] Dat Hij om Christus' wil al onze zonden wil vergeven, gelijk wij bereid zijn te vergeven degenen die ons misdaan hebben, Mattheüs 6:14,15. [6] Dat Hij ons tegen satans bekoringen alzo wil sterken, dat wij in geen ongeloof of zonden vervallen, maar dat wij vromelijk mogen kampen, totdat wij eens volkomen zullen verlost zijn na dit leven, I Thessalonisensen 5:23.
46. Vraag: Waartoe dient de voorrede "Onze Vader die in de hemelen zijt" enz.. en het besluit "Want U is het koninkrijk" enz..?
Antwoord: Om ons geloof te sterken en het einde van ons gebed, namelijk, dat God ons wil helpen als onze Vader, en genadige Koning, Mattheüs 7:11. En dat Hij ons kan helpen, want Zijnen troon is in de hemel, en Hij kan door Zijn almogende kracht doen wat Hij wil, Psalm 115:3.
47. Vraag: Zijt gij dan zeker dat God u verhoren zal?
Antwoord: Ja ik: Want Christus heeft het beloofd: en daarom zeg ik: Amen, Johannes 14:13 en 16:24.
48. Vraag: Tot dusver van de rechte dankbaarheid: Maar wat raad met de hypocrieten en openbare zondaars, die hierop niet achten?
Antwoord: De hypocrieten en geveinsden zal God oordelen: Maar tegen degene die openlijk in ongeloof en moedwillige zonden vervallen: daartegen moet men oefenen de Christelijke discipline, naar Christus' ordinantie, namelijk hun verscheiden malen vermanen en bestraffen: en zo zij met moedwil de vermaning verachten, Mattheüs 18:15-17. Dezelven uit de gemeente werpen, en voor heidenen rekenen, I Corinthe 5:4,5.
49. Vraag: Maar moet daarboven de kerkentucht nog andere straf tegen de grote zonden geoefend worden?
Antwoord: Ja het, te weten dat de overheid die het zwaard niet tevergeefs draagt, maar tot prijs van de goede, en straf van de kwaden, Romeinen 13:4.
50. Vraag: Maar mag dit ambt ook door de gelovigen wel bediend worden?
Antwoord: Ja het, gewisselijk, als zij dat in de vreze Gods bedienen: Want het is Gods ordinantie, en het is van vele gelovigen in het Oude en Nieuwe Testament alzo bediend geweest, Romeinen 13:1, Lukas 23:50, Mattheüs 8:9, Handelingen 10 en 13:12.
Einde
Bron: Drellincourt, C, e.a.: 't Recht gebruik van des Heeren Heiligen Avondmaal, zo voor als na de bediening enz.., Rotterdam, Gerard van Weyen, 1687, blz.207 t/m 220. Geschreven door Godfriedus Udemans.