Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.
En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
Er ontbreken nog enige nuttigheden uit deze leer, dat het de schuldige plicht der Christenen is, in het gebruik van de geoorloofde dingen zich te wachten, dat zij die niet misbruiken, welke ik dezen morgen zal af handelen; en de reden waarom (want de gedaante dezer wereld gaat voorbij) bewaren tot de middag.
De nuttigheden die ik hier uit trekken zal, zijn deze twee:
1. Tot waarschuwing. En
2. Tot vermaning.
Is het zo, dat de Christenen in het gebruik van de geoorloofde vertroostingen zorgvuldig behoorden te zijn, dat zij dezelve niet misbruiken; maar de wereld zo behoorden te, gebruiken, alsof zij ze niet gebruikten, beminden! draagt dan deze weinig waarschuwingen met u.
Vooreerst. Indien gij de wereldse dingen niet moet misbruiken, hoe veel te meer behoort gij u dan te wachten, dat gij de geestelijke dingen in het gebruik van dezelve niet misbruikt. Gij moet maken dat uw leven met uwe belijdenis overeen komt; en niet veel belijden, en weinig beleven. Gebruikt de godsdienst niet tot een dekmantel voor de goddeloosheid. Gij gaat ter kerk, en neemt de ordinanties Gods waar maar wacht u, dat gij deze oefeningen niet misbruikt, en tot een dekmantel maakt om enige verborgene goddeloosheid te bedekken. Misbruikt Gods Woord niet noch gebruikt uwe tong niet om met de Schriftuur te spotten of te gekken; misbruikt uwe gaven noch de genade niet, misprijst noch veracht niet degenen die dezelve missen. Indien de mens zorgvuldig is om een ijzeren instrument niet te misbruiken, hoeveel zorgvuldiger zal hij zijn niet een zilveren of gouden instrument. Indien gij de dingen van een minder en slechter gehalte niet moet misbruiken, hoeveel te min behoort gij de dingen van een hoger en uitnemender natuur te misbruiken. Indien gij de wereldse dingen niet behoort te misbruiken, hoeveel minder dan de geestelijke; en daarom misbruikt de instellingen en ordinanties Gods niet, misbruikt de sacramenten niet, noch de predikatiën, noch de middelen der genade, met onvruchtbaar en onvoordelig eronder te leven.
Ten tweeden. Neemt tot uwe waarschuwing, dat deze raadgevingen en onderrichtingen des apostels, "van te wenen, als niet wenende, en blijde te zijn als niet blijde zijnde; en te kopen als niet bezittende etc. niet tot enige geestelijke plichten moeten uitgebreid worden, maar alleen tot uitwendige dingen. De apostel gebiedt u niet over de zonde te wenen, als of gij niet weende; noch hij gebiedt u niet in God en in Christus blijde te zijn, als niet blijde zijnde; noch hij gebiedt ui de geestelijke dingen te gebruiken, als of gij ze niet gebruikte, en de Goddelijke dingen te kopen als of gij ze niet bezat. Daar zijn er velen, die zich in het gebruik van de wereldse dingen zo zullen verheugen, als of zij van niets dan van blijdschap en vreugde vervuld waren, en als of al hun heil en gelukzaligheid in de uitwendige vertroostingen bestond en er zijn velen die het bijna alles in tranen kunnen ontlossen, over uitwendige verliezen, zwarigheden of verdrukkinggen; maar wanneer zij zich in geestelijke dingen verblijden, dan kunnen zij zich verblijden als niet verblijdend, en in het treuren over de zonde kunnen zij wenen, als of zij niet weenden, de Goddelijke dingen gebruiken zij alsof zij dezelve niet gebruikten. O! hoe gaan de mensen hier rechtstreeks tegen de regel van de gezegenden apostel, zij kunnen bidden alsof zij niet baden; zij bidden niet, zelfs terwijl zij bidden. De mens behoorde in de dingen van de wereld de middelmaat te houden; het moest hem onverschillig zijn, of hij ze heeft of niet, maar zo niet in het geestelijke; maar daarin moet gij bidden als of gij biddende waart, gelijk gezegd wordt van Elia, Jac. 5: 17. En gij moet sterke roepingen tot God uitstorten, en Gods Woord horen als of gij een hoorder daarvan waart, en iedere plicht met uwe ganse macht en sterkte doen.
2. Tot vermaning. Ten tweeden, moet ons deze leer dienen tot een vermaning Om de apostolische regel te gehoorzamen en in het werk te stellen, om de wereld te gebruiken als niet misbruikende. En om deze vermaning te beter ter harte te doen gaan, zal ik u tien dringende bedenkingen bij wijze van beweegredenen voor ogen stellen, maar, beminden ten aanzien van de koudheid der tijd zal ik mijne bedenkingen zeer veel bekorten, en u alleen het wit en oogmerk van de zaken geven.
Vooreerst. Indien gij de wereld wilt gebruiken, als niet misbruikende, bedenkt dan, dat gij in het misbruik van de dingen der wereld, het doeleinde dat God, door u de dingen der wereld te geven, voor heeft, verkeert. Het einde hetwelk God voorheeft en beoogt, is: dat ieder schepsel u tot de Schepper zou leiden, op dat gij u daardoor te meer over Zijne goedheid zoudt verwonderen, en Zijnen lof en eer zoudt groot maken en bevorderen. God wil dat alle zegeningen, die Hij aan u besteedt, u zouden dienen als ene buis of verrekijker, om Hem daardoor des te klaarder te kunnen aanschouwen, niettegenstaande gij nog op een groten afstand van Hem zijt. 1 Tim. 4: 4: "Want alle schepsel Gods is goed, en moet met dankzegging genomen worden." Gelijk de duif, bij het oppikken van ieder graantje, opwaarts ziet, zo behoorde ook de Christen te doen; en daarom, indien. gij enige van Zijne schepselen misbruikt, gij verkeert het einde des Allerhoogste. God de Heere heeft het voedsel geordineerd om te gebruiken, en om uwen honger te verzadigen, maar niet om uwe gulzigheid te voeden. Hij geeft u drinken om uwen dorst te lessen, maar niet om u tot dronkenschap te verwekken. God heeft u klederen gegeven om uwe naaktheid te bedekken, en om u te verwarmen, maar niet om die tot hovaardij te gebruiken. Evenzo ook van alle andere vertroostingen.
Ten tweeden. Om u van het misbruik der wereldse dingen te weerhouden, bedenkt dan, dat gij geen eigenaar, maar alleen een bezitter zijt van die zegeningen, welke gij in de wereld geniet. Het is waar, er is een algemeen spreekwoord onder de mensen, als gij hen over de misbruiken der schepselen bestraft. O! terstond zullen zij zeggen: mag ik met het mijne niet doen hetgeen mij behaagt? Och! neen geenszins, beminden! want, gij hebt niets dat het uwe is, het is alles Gods; gelijk te zien is Psalm 50: 10-12: "Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen. Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij. Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid." Hos. 2: 8, 19. Zodat, als gij de dingren der wereld misbruikt, dan misbruikt gij hetgeen niet met al uw eigen is, maar van God. En gij weet, dat het een soort van oneerlijkheid is, eens anders goederen te misbruiken. Al hetgeen gij in de wereld hebt, zijn maar geleende zegeningen, God heeft alleen het recht en eigendom op dezelve. Hij leent ze ons maar alleen om te gebruiken, en bewaart het eigendom ervan voor Zichzelf. Indien er enig ding is, (hetgeen wij onder alle andere dingen ons eigen noemen) dat eigenlijk gezegd mag worden ons eigen te zijn, is het immers ons lichaam, want dat is ons het naaste en nochtans is dit ons eigen ook niet; want de apostel zegt, 1 Cor. 6: 19, 20: "Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel des Heiligen Geestes is, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht, zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn." Wanneer een mens van iemand iets leent, dan bidt hij, die het hem leent dat hij het goed zou gebruiken. Eliza's dienstknecht leende maar een bijl om hout te kappen, en de bijl in het water vallende, riep hij uit: "ach mijn heer! want het was geleend!' 2 Kon. 6: 5. De barmhartigheden, die gij hebt zijn u eerder geleend dan gegeven. Zal ik iemand wonden met zijne eigen wapens? Toch doet gij zo aan God, als gij enige van Zijne zegeningen misbruikt.
Ten derden. Om u van het misbruik der geoorloofde vertroostingen dezes levens te weerhouden, bedenkt hetgeen hier boven aangemerkt is, dat de mens meer genegen is om zichzelf in het gebruik van de geoorloofde dingen te vergrijpen, dan in het doen van die dingen, welke op zichzelf enkel ongeoorloofd zijn. Er zijn ene grote menigte meer gestorven door de maag met heilzame spijs te overladen, dan door het innemen van vergift. Beminden! duizenden van mensen gaan verloren door het misbruik der geoorloofde dingen.
Ten vierden. Bedenkt dat het voor de mens zo gemakkelijk niet is zich van het misbruik der geoorloofde dingen te bekeren, als wel over het begaan van grove zonden; die kunnen gemakkelijker onderkend worden, en de consciëntie prikkelt, beschuldigt en bestraft de mens menigmaal over zulke grove en tastelijke zonden; maar een mens kan zich haast niet vergrijpen in het misbruik van geoorloofde dingen, en het nochtans niet gewaar worden. Wie heeft achterdocht van de geoorloofde dingen? Deze zonden kunnen zo gemakkelijk niet onderkend worden, en daarom kan de mens daar zo ligt niet van bekeerd worden.
Ten vijfden. Bedenkt dat de schepselen, die gij in deze wereld misbruikt, ten jongste dage als ene getuigenis tegen u zullen opstaan. Jac. 5: 3. Uw zilver en goud zal opstaan en tegen u getuigen; Deut. 4: 26. Niet als of de onredelijke schepselen, als zilver en goud, met ene roepende stem tegen u zouden pleiten; maar wanneer God u zal verdoemen, dan zal Hij tonen, dat Hij zo tegen u uitvaart om het misbruik van Zijne schepselen die Hij u in de wereld gegeven heeft, als zilver en goud, rijkdommen en bezittingen. Zelfs de schepselen, die gij misbruikt hebt, zullen tegen u ene getuige zijn om u te verdoemen. Gelijk te zien is, Hab. 2: 10, 11; alwaar de profeet zegt: "de steen uit de muur zal roepen, en de balk uit het hout zal het beantwoorden, tegen de goddelozen en onderdrukkers ten dage des oordeels." Niet alsof de stenen en de balken ene stem zouden hebben; maar God zal dan zeggen, zelfs het geroep der stenen en der balken, welke gij met geweld verkregen hebt, is nog in Mijne oren, en getuigt tegen u. En Christus zal dan zeggen, wanneer Hij u verdoemt: het Woord dat u zo dikwijls in Mijnen naam gepredikt is, u nodigende en smekende dat gij zoudt inkomen en aannemen genade en vergeving, en u wilde niet horen noch gehoorzamen, maar verwierp het achter uwen rug, wel dat Woord getuigt nu tegen u.
Ten zesden. Bedenkt, dat het een gedeelte is van de vloek en slavernij der schepselen, misbruikt te worden door degenen, die dezelve gebruiken. Wanneer gij de schepselen misbruikt, dan maakt gij dat zij onder u zuchten. Ik zal u hier tot bewijs een volkomen plaats geven " Rom. 8: 20-22: "Want (zegt de apostel), het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft; Op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten, dat het ganse schepsel te zamen zucht, en te zamen als in barensnood is tot nu toe." Het is dan de grote last en slavernij der schepselen . (die door God tot instrumenten van Zijne eer geschapen zijn, en om degenen die dezelve gebruiken op te wekken om Gods lof te verbreiden,) dat zij desniettegenstaande van de goddelozen tot Gods oneer, en ergernis der godsdienst gebruikt worden; en onder deze slavernij en dienstbaarheid zucht het schepsel, die, hoewel zij gemaakt waren om de eer huns Scheppers te bevorderen, nochtans gemaakt worden tot instrumenten om Hem te onteren, en aan der goddelozen lusten onderworpen te zijn. En daarom, bedenkt, wanneer gij de schepselen misbruikt tot overdaad, hetzij tot dronkenschap, wulpsheid of hovaardij, dat (indien het mogelijk ware) deze schepselen zouden zuchten, dat zij genoodzaakt zijn uwe lusten te dienen, welke instrumenten zouden zijn van de heerlijkheid van hun Schepper.
Ten zevenden. Bedenkt, dat gij door het misbruik van geoorloofde zegeningen die gij geniet, de Heere verwekt om u die zegeningen. te onttrekken. Hos. 2: 8, 9 zegt God: "Omdat Ik u het koren, en de most, en de olie, het zilver en goud gegeven heb, en gij het misbruikt hebt, daarom zal Ik weder komen, en Mijn koren wegnemen op zijnen tijd, en Mijn most op zijnen gezette tijd, en Ik zal wegrukken Mijn wol, en Mijn vlas, dienende om hun naaktheid te bedekken." Het misbruik der barmhartigheden, verwekt God veeltijds om ons van dezelve te beroven. Wij zien het door ervaring, dat velen, die hun rijkdommen en middelen misbruiken, nog tot de bedelstaf geraken eer zij sterven; en dat velen, die hun wijsheid misbruiken, dwaas worden.
Ten achtsten. Om u van het misbruik der geoorloofde zegeningen af te manen, bedenkt, dat zulke praktijken en daden in uw hart onachtzaamheid en zorgeloosheid zullen bevorderen om u te bereiden voor de komst van Christus ten oordeel. Luk. 17: 27: "En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen des Zoons des mensen. Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot de dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierf ze allen." Matth. 24: 38: "Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot, zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden, maar op de dag dat Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van de hemel, en verdierf ze allen." Even zo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. Beminden! velen van u hebben hun handen en hoofden en harten zo vol met de wereld, dat gij zorgeloos en achteloos zijt om u voor te bereiden tegen de laatsten dag, ten minste voor uwen jongsten dag, de dag uws doods.
Ten negende. Bedenkt, dat gij door het misbruik der schepselen dezelve dwingt om datgene te doen, waar zij van natuur geen genegenheid noch bekwaamheid toe hebben. Rom. 8: 20: "Het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig." Dat is: het schepsel wordt aangeblazen tot ijdele en zondige dingen, niet door des schepsels natuurlijke drift of genegenheid, maar onwillig. Uwe handen, die tot enige zondige werken gebruikt worden, of uwe benen, die u tot een toneelspel dragen, of uwe tong, die een instrument tot liegen en zweren is, etc., o! zij doen deze dingen niet gewillig of door ene natuurlijke aandrift, zij zijn er niet toe genegen om het te doen, maar liever om de eer en roem van hun Schepper te verbreiden. De zon schijnt niet gewillig om de goddelozen licht te geven, om hun naasten in hun winkels te bedriegen en te onderdrukken. Geen schepsel geeft gewillig toestemming tot oneer van zijnen Schepper misbruikt te worden. "Het schepsel is der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het der ijdelheid onderworpen heeft; op hoop, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden;" dat is: op hoop, dat het schepsel niet altijd de goddelozen onderworpen zal wezen, en een instrument tot hun zonde en oneer huns Scheppers zal zijn. Het schepsel is onderworpen, op hoop de enen of anderen tijd van dezen last bevrijd te worden, door de goddelozen tot Gods oneer misbruikt te worden.
Ten tienden. Bedenkt, dat gij de wereldse dingen niet lang kunt gebruiken, en daarom behoort gij ze goed te gebruiken. Dit is de beweegreden van de tekst. "Maar dit zeg ik, broeders! (zegt de apostel) dat de tijd voorts kort is, opdat die wenen, zouden zijn als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; en die deze, wereld gebruiken, als niet misbruikende." Waarom? Omdat de tijd voorts kort is. Gij kunt ze niet lang genieten, en daarom behoort gij ze goed te gebruiken.
En dus, beminden! heb ik deze Apostolische onderrichtingen afgehandeld, daar blijft nog maar alleen over de reden of de bewegingen, waarom wij de dingen dezer wereld niet onwettig behoorden te gebruiken: "omdat de gedaante dezer wereld voorbij gaat." Waarom moeten wij "wenen, als niet wenende, en blijde zijn, als niet blijde zijnde; en kopen, als niet bezittende; en de wereld gebruiken, als niet misbruikende?" waarom? "omdat de gedaante dezer wereld voorbij gaat." De gedaante dezer wereld. Het woord betekent ene mathematische wijze van spreken, (gelijk gezegd is) welke alleenlijk ene blote kennis of vertoning en niets in wezen is; zodanig ding is de wereld: alle pracht, glorie, eer, rijkdom en hoogheid of grootheid dezer wereld, zijn allen slechts verwelkende en ijdele vertroostingen, zij zijn gedurig voorbijgaande, gelijk een aflopende stroom. De gedaante dezer wereld. Dit woord, zegt een ander schrijver, betekent zodanige gedaante als in een schouwburg op het toneel vertoond wordt, waar alle dingen maar voor een korten tijd zijn om de ogen te vermaken: een bedelaar bekleedt daar wel het ambt van een koning, zo is het met al de vertroostingen, glorie en eer van de wereld, het is alles voorbijgaande, gelijk het water van ene rivier, zij zijn gedurig van u weglopende. lk zou deze woorden in de eerste plaats wel in een betrekkelijke zin verhandelen, als ene reden, waarom wij de wereld moeten gebruiken als niet misbruikende, omdat de gedaante dezer wereld voorbijgaat. Waaruit gij moet leren,
Dat de ernstige overdenking, van het haastig voorbijgaan en verwelken van al de vertroostingen en zegeningen van deze wereld een krachtig middel is, om de Christenen te bewegen, dat zij hun harten er niet op zetten.
Wie wil toch zijn hart zetten op hetgeen zo haastig voorbijgaat? Gelijk het lopende water dat zo snel wegloopt, evenzo zijn de dingen dezer wereld weldra voorbij en weggelopen; daarom behoorde dit de Christenen op te wekken, om ze niet te misbruiken, maar goed te gebruiken, aangezien zij zeer haastig voorbijgaan.
Maar ik ga de woorden liever verhandelen als ene zuivere voorstelling van zichzelf, waar uit dan de leer deze zal zijn:
Dat al de vertroostingen en staten dezer wereld, van ons voorbijgaande zijn, zelfs terwijl zij met ons zijn.
Dit is de leer met welke ik dezen namiddag een uur hoop, door te brengen.