Eens Christens onderrichting, dienende om hem te geleiden door al hetgeen hem in deze wereld door Gods voorzienigheid overkomt. Voorgesteld in 15 predikaties. Door Mr. Christophorus Love.

Negende predikatie

Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.

Ik kom nu tot het andere stuk, namelijk dat gij u wachten moet, de schriftuurlijke regelen in het verkopen van enige goederen te overtreden. En gelijk de Schriftuur in het voorstellen van de regelen aangaande het kopen zeer overvloedig, is: alzo blijft ze eveneens niet in gebreke redelen en onderrichtingen te geven ten aanzien van het verkopen; ik zal u negen of tien van dezelve noemen.

Vooreerst. Indien gij de regelen der Schriftuur niet wilt overtreden, zo gebruikt in het verkopen van enige goederen niet vele onnodige woorden. De Schriftuur is bij deze gelegenheid zeer overvloedig. Gelijk Gen. 23: 9, wanneer Abraham de spelonk Machpela van Efron kocht, was er maar één woord tussen hen beiden: Efron zei wat ze waard was, en Abraham gaf het terstond. Zo ook Zach. 11: 12: "ik had tot henlieden gezegd: indien het goed is in uwe ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na, en zij hebben mijnen loon gewogen, dertig zilverlingen." Overvloedigheid van woorden is onnodig. "In de veelheid der woorden," zegt Salomo, "ontbreekt de overtreding niet." Gelijk in een gewoon gesprek in de veelheid van woorden zonde is, zo is het ook in de koophandel. Ik zeg dit niet, als of ik wilde hebben, dat de lieden in enen winkel zo stom als een blok zouden staan; maar dat zij in hun woorden niet overdadig vrolijk, en luidruchtig zouden zijn.

Ten tweeden. Prijst uwe goederen niet te veel aan, wanneer gij in uw consciëntie, weet dat er iets aan ontbreekt. Het is een grote fout in een verkoper, wanneer hij dan een overvloed van schone woorden gebruikt om zijne goederen te verkopen. Gelijk het zonde in een koper is, te zeggen: "het is kwaad, het is kwaad," zo is het ook kwaad in de verkoper, te zeggen: "het is goed, het is goed!" daar hij weet dat het zo niet is.

Ten derden. Gebruikt in het verkopen van uwe goederen geen valse gewichten noch maten, en houd niet een bedrieglijke weegschaal, of een bedrieglijke maat. Amos 8:5 daar bestraft de Heere degenen, die zeggen: "Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de sabbath, dat wij koren mogen openen? verkleinende de efa, en de sikkel vergrotende; en verkeerd handelende met bedrieglijke weegschalen." Zo ook. Spr. 20: 10. "Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa, is den Heere een gruwel, ja die beide." Dat is: de Heere heeft een gruwel in degenen die in het verkopen deze valse gewichten en maten gebruiken; en daarom gaf de Heere, in Israël aan allen, die enigen handel dreven ene bijzondere wet, Deut. 25: 15, 16, dat zij in hun gewichten en maten met geen bedrog zouden omgaan, vs. 13, 14. "Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uwen zak hebben, een groten en een kleinen. Gij zult een volkomen en gerechte weegsteen hebben gij zult ene volkomen en gerechte efa hebben: opdat uwe, dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere uwen God geven zal; want al wie zulks doet is de Heere uwen God een gruwel; ja al wie onrecht doet." Dat niet te verstaan is van verschillende, soorten van gewichten, als: ponden, onsen, ellen, garen enz., of van velen van de zelfde soort, indien zij allen hun rechte maat hebben; maar van onderscheidene gewichten van de zelfde soort, doch van een onrechte en ongelijke maat. En daarom wacht u mijne beminden! voor onrechte en valse gewichten of maten. Mich. 6: 10 zegt God de Heere: "zijn er niet in het huis der goddelozen schatten der goddeloosheid? en een efa, die te verfoeien is?" Geld dat voor onrechtvaardige of valse gewichten en maten verkregen is, wordt genoemd schatten der goddeloosheid.

Ten vierden. Gij moet consciëntie maken, niet alleen, dat gij niet valselijk spreekt, maar ook dat gij niet met ene achterdeur of dubbelzinnig spreekt. Het is ene aanmerking die iemand over deze woorden heeft: dat niemand zijnen broeder bedriege, vele ambachtslieden, zegt hij, hoewel zij niet zullen liegen, zo zullen zij toch dubbelzinnige spreken. Vele lieden zullen om van enig goed af te komen, een vriend, of iemand anders hebben, die hen daar geld voor biedt, en dan zeggen zij tegen de eersten koper, die daar bij komt, dat er hem een man evenveel voor geboden heeft, opdat de koper zoveel zal geven; daarenboven zeggen zij nog, het kost mij zo veel, en het kan zijn dat zij onder dezelve nog goederen van hoger prijs, en, meerder waarde hebben, en dat voor de zelfden prijs, en misschien lang wachten om te betalen, daar de koper gereed geld geeft. En vele zulke en dergelijke dubbelzinnigheden meer om de mens daarmee te bedriegen.

Ten vijfden. In het verkopen van enige goederen, gaat niet te werk naar de onwetendheid of eenvoudigheid van de persoon, welke de goederen van u komt kopen. Indien u bemerkt, dat hij onervaren is en geen kennis van de zaak heeft, handelt dan liever beter met hem dan minder. De Heere dreigt de jongelingen te straffen die over de dorpel springen, die het huis hunner heren vervullen met geweld en bedrog,. Zef. 1: 9. Zo ook 1 Thess. 4: 6: Dat niemand zijnen broeder vertrede (zegt de apostel) noch bedriege in zijne handeling: want de Heere is een wreker over al dezen. Desgelijks 2 Petr. 2:3. De apostel, aldaar van leraars sprekende, zegt: "door gierigheid en met gemaakte woorden zullen zij een koopmanschap van u maken." Aldus doen de valse ambachtslieden in hun winkels. Het is ene grote zonde, dat de mensen op de onwetendheid van de koper te werk gaan, om daardoor zijne waren voor enen hogere prijs te verkopen.

Ten zesden. Wacht u, dat gij de goederen niet vervalst, noch ze berooft van haar natuurlijke deugd en uitnemendheid om daardoor meer aan dezelve te winnen. Dit veroordeelt de Schriftuur, Amos 8: 6: "Zij verkochten daar het kaf van het koren." De korenkopers wilden de beste granen uitzoeken, en dan het slechtste verkopen, om welker wil God hun bestraft en veroordeelt. Dit is het oogmerk van de profeet, Jes. 1:22 wanneer hij zegt: "Uw zilver is geworden tot schuim; uw wijn is vermengd met water." Zij vermengden de wijn met water, en het zilver niet schuim. De Schriftuur veroordeelt de beroving der goederen van hun natuurlijke deugd, en die dan nog te verkopen tot zulk een hogen prijs, als of ze niet vervalst waren; ja alsof ze van de beste soort waren.

Ten zevenden. Zijt niet onder de eersten, die de markt verhogen, en de prijs van enige goederen opslaan. Dit gaf ik u dezen morgen te kennen, dat zulks een zeer grote fout is, Spr. 11: 26: "Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk, maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers." Het is een grote onderdrukking voor het gemenebest, dat de kooplieden de prijs van het koren of van enige andere waren, wanneer er geen noodzakelijkheid is, in prijs verhogen. Neh. 5: 2, 3.

Ten achtsten. Zijt niet driftig in het verkopen van uwe waren, zodat gij u niet tevreden zoudt houden met op zes dagen der week te verkopen, maar dat ook wilt doen op de sabbath. Zijt niet als diegenen in Amos 8: 5, welke aldaar zeiden: "Wanneer zal de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? en de Sabbath, dat wij koren mogen openen?" Deze vrekkige en gierige mestvarkens waren zo begerig naar hun winsten, dat de zes dagen der week hen niet genoeg waren, maar wilden ook op de sabbath verkopen. Neh. 13: 22. Dit is hetgeen waarover Nehemia zo zorgvuldig was om te herstellen en te reformeren, wanneer de kooplieden binnen Jeruzalem kwamen om hun waren op de sabbathdag, te verkopen; getuigt hij teen hen, en twist met de edelen van Juda, en zei tot hen: "wat voor een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt de sabbathdag?" En hij zei de kooplieden en de verkopers van allerhande waren aan, dat indien zij het herhaalden, dat hij de handen aan hen zou slaan, zodat zij van dien tijd af niet meer op de sabbath kwamen. Dit veroordeelt ook uwe algemene taphuizen en kleine winkeltjes, welke geen werk maken van kleine en geringe dingen op dezen dag te verkopen, hetwelk toch ene grote zonde is.

Ten negenden Wanneer uwe bedriegerijen en onrechtvaardige handeling in uw verkopen uitgevonden en ontdekt zijn, rechtvaardigt dan uzelf niet in uw bedrog. Velen, al komt gij hen aanzeggen, dat zij hun waren duurder verkopen dan anderen, willen zij daar nog niet van overtuigd zijn, of indien gij hen aanzegt, dat de goederen welke gij van hen gekocht hebt niet goed zijn, zullen zij zeggen, dat ze zo goed zijn als voor dien prijs kan gegeven worden, gelijk diegenen, Hos. 12:8, In des koopmans hand is ene bedrieglijke weegschaal, hij bemint te verdrukken. Nog zegt Efraïm: evenwel ben ik rijk geworden, ik heb mij groot goed verkregen: in al mijn arbeid zullen zij mij geen ongerechtigheid vinden, die zonde zij. Hoewel de bedrieglijke weegschalen in zijne hand waren, zegt hij toch, niemand kan mij in mijne handeling van zonde of ongerechtigheid beschuldigen.

Ten tienden. Verkoopt die waren niet welke niet koopbaar, noch bekwaam zijn om verkocht te worden. Als:

Vooreerst. De geestelijke dingen mogen niet verkocht worden. Wanneer Simon Magus de gave des Heiligen Geestes door geld wilde verkrijgen, zei de apostel tot hem: gaat uwen weg: "uw geld zij u ten verderve."

Ten tweeden. Verkoopt geen gedenktekenen of overblijfselen van afgoderij, als crucifixen, beelden, paternosters, bezweringboeken, en dergelijke. Dezen zijn niet geoorloofd te verkopen. Hand. 19: 19: "Velen ook dergenen, die ijdele kunsten gepleegd hadden, brachten de boeken bijeen, en verbrandden ze in aller tegenwoordigheid, en berekenden de, waarde derzelve, en bevonden vijftigduizend zilveren penningen." Deze boeken, waar hier van gesproken wordt waren bezweerboeken, en hoewel zij van grote waarde waren, wilden zij ze toch niet verkopen, maar verbrandden dezelve.

Ten derden. Verkoopt geen mensen voor slaven. Deut. 2 1:7: "Wanneer iemand gevonden zal worden, die ene ziel steelt uit zijne broederen, uit de, kinderen Israëls, en drijft gewin met hem, en verkoopt hem, zo zal deze dief sterven, en gij zult het boze uit het midden van u wegdoen."

Ten vierden. Gij moogt uzelf niet verkopen om goddeloosheid te bedrijven, gelijk Achab deed. Evenzo verkopen de tovenaars zichzelf aan de duivel, om zijne dienstknechten te zijn, en aldus doen ook alle ongebondene loosleken. Bedenkt beminden! "dat gij u zelf niet zijt; maar dat gij duur gekocht zijt ja met het dierbare bloed van Jezus Christus: zo verheerlijk dan God in uw lichaam en geest, welke beide Godes zijn."

Ten vijfden. Gij moogt geen gestolen goederen verkopen. Deze mogen niet gekocht worden: want als ze niet gekocht worden, zouden ze niet verkocht worden.

En ten zesden. Gij moogt geen dingen verkopen, welke niet kunnen gebruikt worden dan met zonde: als poeier om het aangezicht te blanketten, en dergelijke. Het is waar men mag die dingen wel verkopen, welke door gevolg in gebruik derzelve zondig zijn; maar wij mogen zulke dingen niet verkopen, welke alleen tot zondige gebruiken zijn, of zonder zonde niet kunnen gebruikt worden.

Dus heb ik deze tien stukken afgehandeld waarin gij, in het verkopen, de regelen der Schriftuur niet moet overtreden.

Ik zal mijn enige gevallen der consciëntie gaan verhandelen, aangaande de nering en de koophandel in de wereld.

Als vooreerst. De koper zal zeggen: hoe zal ik weten wanneer ik enige waar te goedkoop koop? en de verkoper kan insgelijks zeggen: hoe zal ik weten, wanneer ik enige waar te duur verkoop?

Ik antwoord. Hoewel het waar is, dat de Schriftuur niet uitdrukt, hoeveel gij winnen moogt, een, twee, drie of vier stuivers op een schelling meer of minder; nochtans u behoort niet meer te winnen, dan hetgeen naar gewoonte op zodanig goed gewonnen wordt, bij lieden van uw eigen nering. Gelijk de markt gaat, en gelijk die dingen gewoonlijk in de plaats waar gij woont aangeboden of verkocht worden, die prijzen behoort gij te houden.

Ten tweeden. Verkoopt als diegenen, welke in hunne wegen aldaar consciëntieus zijn, zo ver zij gaan, moogt gij ook gaan.

Tegenwerping. Maar mag iemand enige waren in sommige gelegenheden niet duurder verkopen dan wat zij waard zijn.

Antw. In sommige buitengewone gelegenheden is het geoorloofd. Als vooreerst: iemand heeft ene hoeveelheid van goederen bij zich, en God ordineert het door Zijne voorzienigheid zo, dat de plaats waarin hij woont, belegerd werd, zodat die waren zeer schaars zijn. Bij deze gelegenheid mag hij zekerlijk zijnen prijs verhogen. Aldus was het in de belegering van Samaria: een ezelskop en de duivenmest werd voor een hogen prijs verkocht, daar zij te voren niets waard waren, 2 Kon, 6: 25; maar wanneer die gelegenheid weer voorbij is, moet die waar weer op zijnen vorige prijs komen.

Ten tweede. Indien iemand verzocht en gekweld wordt om enige waar te verkopen, van welke hij niet graag scheidt, en dezelve niet zonder zijne eigene schade behouden kan; maar door de gedurige kwelling overwonnen zijnde, gaat hij er ten laatsten toe over om het zijnen naasten te verkopen: bij die gelegenheid mag hij er meer voor nemen dan dezelve waard is; maar in een gewonen loop van handel meer te nemen dan in die plaats de gewoonte is, dat is zonde.

Ten tweeden. Of iemand, wanneer hij enige waar op krediet verkoopt, gehouden is om hetzelve, even goed koop te geven alsof hij het met gereed geld verkocht.

Mr. Perkinsius, in zijn eerste, boek over het achtste gebod, bepaalt dit geval en oordeelt het zonde te zijn, duurder op krediet dan met gereed geld te verkopen; doch voorzeker, dit gevoelen kan niet bestaan met de natuurlijke redenen, en daarom zal ik u in dit stuk mijn eigen oordeel geven.

Vooreerst. Ik oordeel het in de handel geen vijandschap der billijkheid te zijn, voor enige waren meer te nemen, wanneer de koper uitstel van betaling verzoekt, dan als hij gereed geld gaf; mijne reden is deze: omdat het de verkoper schadelijk en hinderlijk is, van enige waren te scheiden, zonder, geld en daarom is het hem geoorloofd meer te nemen gelijk te zien is Lev. 25: 14, 15: "Daarom (zegt God) wanneer gij aan uwe naasten iets veilbaars verkopen, of van uwe naasten kopen zult, dat niemand de één de anderen verdrukke. Naar het getal der jaren van het jubeljaar af, zult gij van uwen naasten kopen, en naar het getal van de jaren der inkomsten zal hij het aan u verkopen." Dit is hier dezelfde zaak: indien gij uwe waren verkoopt op een termijn van jaren te betalen, moogt gij het te duurder verkopen, maar indien gij het met gereed geld verkoopt, behoort gij het goedkoper te geven. Achab wilde Naboths wijngaard niet van hen wegnemen; maar zei tot hem,geef mij uwen wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is, en ik zal u daarvoor geven enen wijngaard, die beter is, dan die, of zo het goed is in uw ogen, zal ik u derzelver waarde in geld geven." 1. Kon. 21: 2: Merkt op, indien hij gereed geld genomen had, zou hij slechts de waarde daarvoor gehad hebben; maar indien hij geen geld wilde hebben, zou hij daar een betere wijngaard voor hebben. Zodat ik in de Schriftuur niets zien kan, waarom dit met de billijkheid niet zou overeenkomen; namelijk dat iemand een weinig voor enige waren meer neemt dan ze waard zijn, wanneer hij daar geen gereed geld voor ontvangt. Maar nochtans moogt gij bij deze gelegenheid op de noodzakelijkheid van een arm mens niet te werk gaan, dat gij nooit meer moogt nemen dan dien lange tijd van betaling kan uitstaan.

Ten derden. Wanneer iemand enige waren verkocht heeft, en de koper geen geld heeft om te betalen, of het dan geoorloofd is enig pand tot verzekering van zijn geld te nemen?

Antw. God laat het toe bij zodanige gelegenheid, ter verzekering van zijn geld, enig, pand te nemen. Deut. 24:10-12, "Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen; Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen. Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen." Spr. 20:16-18. Het is wel geoorloofd iets tot pand te nemen, doch u mag niet in het huis van dien persoon gaan, om zelf het pand te nemen, maar uwe schuldenaar moet het tot u brengen, te weten: datgene, dat hij het best kan missen, tot dat hij het geld kan betalen. Maar toch verbiedt de Heere iemands klederen of de molensteen tot pand te nemen, Deut. 24: 6. Exod. 22: 26. Job 22: 5, 6. Als een arm mens geen klederen meer heeft, dan die bij aan heeft, is het wreed dezelve tot pand te nemen, of de molensteen, of enig ander voorwerp waarmede die mens zijn brood verdient, dat is zonde. Maar hij moet datgene nemen, dat de schuldenaar het best missen kan, totdat hij betaalt. Zodat het een crediteur of schuldheer geoorloofd is, panden te nemen, namelijk wanneer zijn schuldenaar hetzelve, zonder enige schade tot zijn leven of leeftijd, missen kan.

Ten vierden. Wanneer iemand enige waar verkocht heeft, en zijn schuldenaar maakt er geen consciëntie van om hem daar voor te betalen, of het dan geoorloofd is, de zodanigen te arresteren, en hem voor de rechtbank te dagen?

Antw. Indien iemand niet machtig is zijne schuld te betalen, en dus onbekwaam of onmachtig geworden is, niet door zijn eigene onachtzaamheid of kostbaar huishouden, maar door de hand van God; indien hij arbeidzaam en naarstig in zijn beroep geweest is, en nochtans door de voorzienigheid Gods in zijne goederen zeer afgenomen en verminderd is, kan het met de billijkheid niet bestaan jegens de zodanigen streng te, zijn, of hem om dit geld in de gevangenis te werpen maar wanneer iemand zijne goederen overdadig doorgebracht heeft, en alzo onbekwaam geworden is om zijne schulden te betalen; of wanneer bij zijne schulden betalen kan en niet wil, dan is het geoorloofd de zodanige te arresteren en in de gevangenis te werpen, en de beste middelen te gebruiker, om zijn geld te krijgen. Maar waar niets is, moet de crediteur geduld hebben, gelijk de schuldheer waar Christus van spreekt, Luc. 7: 41, 42: "Welke twee schuldenaars had, de een was vijf honderd penningen schuldig, en de andere vijftig. En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt." Wanneer iemand door de hand Gods van zijne goederen beroofd is, (Levit. 25: 35) en niet machtig is het jaar door te komen, of om enige van zijne schulden te betalen, dan is het wreed om tegen zo iemand streng te zijn, of hem in de gevangenis te werpen, wanneer hij niet machtig is om te betalen; maar als iemand lui en ledig is, en helemaal niets doet, noch zijn beroep waar neemt, of al zijn goederen onnut doorgebracht heeft, en het gezelschap bijwoont of bemint, en dergelijke of wanneer hij enige verborgen goederen heeft, en zijn schuld wel betalen kan maar niet wil, bij zulke gelegenheden is het geoorloofd iemand te arresteren of te doen vangen, of enige geoorloofde middelen aan te wenden om zijne betaling, te krijgen: want indien God begeert en gebiedt, dat de mensen hun schulden zouden betalen, laat Hij zekerlijk toe, dat men geoorloofde middelen, aanwendt om hetgeen ons toekomt terug te krijgen, wanneer wij hetzelve door wettige middelen kunnen verkrijgen. 2 Kon. 4: 7. Maar God gebiedt de mensen de schulden te betalen. In Rom. 13:8 zegt de apostel, "Zijt niemand iets schuldig," zo is het dan derhalve de mens geoorloofd middelen te gebruiken, om hetgeen hem toekomt, te bekomen.

Aldus heb ik de leer van dit stuk afgehandeld. Al hetgeen dan gezegd is, aangaande u die in de wereld enige handel doen, zal alleen dienen tot ene ernstige waarschuwing, om die verkeerde inbeeldingen weg te nemen, welke in de gemoederen van velen onder u vastgesteld zijn: dat, indien gij uzelf naar de Schriftuurlijke regelen voegt, en niet nu en dan eens in uwen handel onrecht bedrijft, gij nooit geen staat zult bekomen, noch rijk worden. Het is een algemeen spreekwoord onder sommige mensen: "Dat een oprechte handeling goed is, maar dat, hij die dezelve gebruikt, als een bedelaar sterven zal." Dit is een zeer vals en duivels spreekwoord; want oprechtheid en consciëntieusheid in des mensen handelingen, zijn de bekwaamste middelen om rijk te worden. Spr. 10: 22: "De zegen des Heeren maakt rijk, en Hij voegt er geen smart bij." Maar de grote rijkdommen der goddelozen worden verkregen en bezet met ene grote zwarigheid, kwelling en beschuldiging der consciëntie, en veeltijds mag een mens terug zien op zijne duizenden die bij in weinige jaren verkregen heeft, en van dezelve zeggen, dat zij maar de vruchten van zijne bedriegerij, zonde en de prijs zijner ziel zijn. En daarom beminden! ik bid u in de vrees des Heeren, wacht u voor onderdrukking en bedrog, in uw handelen; zegt niet, dat oprechte handelingen u als een bedelaar zal doen sterven, want het is de enige weg om rijk te worden. Laat het Woord Gods in al uwe daden uw leidsman en regel zijn, opdat gij Zijn zegeningen over uwe betrachtingen rijkdommen, zonder smart daarbij gevoegd, verkrijgen zoudt.