Tekst 1 Cor. 7: 30, 31.
En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende; En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.
Ter dezer tijd zal ik kort over deze twee dingen spreken. Vooreerst zal ik u tonen, wanneer uwe wereldse blijdschap onmatig is. En ten tweeden, zal ik u enige redenen voorstellen, om uw blijdschap in banden te houden.
1. Vraag. Wanneer is de wereldse blijdschap onmatig en ongeregeld?
Antwoord. Dit zal ik u tonen uit deze acht stukken.
Vooreerst. Dan is de wereldse blijdschap onmatig, wanneer dezelve de Goddelijke droefheid over de zonde verhindert. Wanneer de mens van zulk een blijmoedige en vrolijke aard is, dat hij uitroept: verban de droefheid en werp de zorg weg; en dat hij nooit weer wil bedroefd zijn, noch nimmermeer ernstige gedachten over de zonde wil hebben: zodanige blijdschap is onmatig, en zondig. De ene genade stoot de andere niet omver: wanneer de wereldse blijdschap, de droefheid over de zonde omver stoot, dan is dezelve ongeregeld. Aldus was het met Belsasar, Dan. 5:2. Hij bracht zijne dagen door in vreugde en blijdschap, hij dronk uit de gouden vaten van de tempel, hij maakte een grote maaltijd voor zijne duizend geweldigen; hij was vrolijk door de wijn. Maar wat was het einde van dat alles? Gij kunt dat zien in het twintigste vers: zijn hart was verheven, en zijn geest werd verstijfd ter hovaardij: zijne blijdschap was onmatig, omdat het zijn hart verharde, en hem van het treuren over de zonde verstoorde en verhinderde. Alzo riep Saul om muziek, wanneer hij zich tot treuren over de zonde had behoren te begeven. l Sam. 16. Wel nu mijn beminden! ziet eens in uwen eigen boezem, hoewel God u toestaat, dat gij u in Zijn barmhartigheden verblijdt, nochtans indien gij zo met vreugde en vermakelijkheden ingenomen zijt, dat gij ten aanzien uwer zonden, van de droefheden de ernstige gedachten des harten afgewend zijt, dan is uwe blijdschap onmatig.
Ten tweeden. Dan is uwe blijdschap in de wereldse vertroostingen onmatig, wanneer dezelve dat gevoel en die meedogende genegenheden, welke u met de droefheden en verdrukkingen van Gods kerk en volk behoorde te hebben, ontneemt en berooft. Dit vindt u als een teken van onmatige blijdschap ter neder gesteld, Amos 6: 4-6: die daar liggen op elpenbenen bedsteden, en weelderig zijn op hun koetsen: en eten de lammeren van de kudde, en de kalveren uit het middelen van de meststal. Die op het geklank der luit kwinkeleren, en bedenken zich zelven instrumenten der muziek, gelijk David. Die wijn uit schalen drinken, en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar zich niet bekommeren over de verbreking van Jozef." Hier was Israël wulps: zij brachten hun tijd in blijdschap en vermakelijkheden door; maar zij waren niet bekommerd of bedroefd over de verbreking Jozefs. Wat is dat? Daar moet door de verbreking Jozefs de ellenden van de stam Manasse verstaan worden, omdat die stam van Jozef afkomstig was. Gelijk de tien stammen, omdat Jerobeam de eerste koning der tien stammen, uit de nakomelingen van Efraim voortgekomen was, en die ene stam leed grote verdrukkingen, onder de koning Joahaz, gelijk wij 2 Kon. 13: 7 kunnen lezen. Maar de negen stammen treurden niet over hen, dat was hun zonde; en daarin was hun blijdschap onmatig. Nu beminden! gij allen, wier harten u dit tegemoet voert, dat gij vrolijk leeft in de wereld, en uwen tijd zo in blijdschap en vreugde verkwist, dat het ten enenmaal alle medelijden en gevoel van de ellenden en verdrukkingen van Gods kerk verslindt; wanneer het, laat de goddienst en de zaak van Gods drijven of zinken, het volk Gods staan of vallen, u nooit beroert en ontstelt; in dit geval is uwe blijdschap onmatig.
Ten derden. Wanneer uwe wereldse blijdschap, uwe blijdschap in God, en de geestelijke plichten smoort en dempt, dan is uwe blijdschap onmatig. Wanneer uw lust en vermaak in het schepsel zo zoet is als honing; maar toch in de gemeenschap met God, in het, oefenen van de plichten jegens Hem, en in het onvangen der genade en geestelijke barmhartigheden van Hem, niet meer blijdschap kunt scheppen, dan er smaak is in het wit van een ei, dit is een teken, dat uwe blijdschap onmatig is. Gelijk te zien is, Job 21: 11-15. Job spreekt daar van goddelozen, " dat zij hun jonge kinderen uitzenden als een kudde, en hun kinderen huppelen. Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels. In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf." Hier zijn inderdaad vrolijke mensen, in genoegen verslijten zij hun dagen; maar wat is het einde van dat alles? "Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?" Hier ziet gij, dat hun blijdschap overtollig en onmatig was, omdat dezelve hun liefde en schuldigen plicht aan God verdoofde. Alle vermaak behoorde als een wetsteen te zijn, om ons tot onzen schuldigen plicht op te scherpen, als een medicijn om de maag, tot de nuttiging van het voedsel bekwaam te maken, en niet om onze begeerte naar de geestelijke dingen weg te nemen.
Ten vierden. Uwe blijdschap was in die wereldse troost onmatig, over welker ontbering en verlies gij u zo zeer bedroeft. Een mens treurt nooit te veel over het ontberen van enige barmhartigheden, dan over hetgeen in welker genieting hij zichzelf te voren te veel verblijdde.
Ten vijfden. Dan is uw blijdschap in de uitwendige vertroostingen onmatig, wanneer dezelve u doet roemen en triomferen over de ellenden en verdrukkingen van anderen, welke de vertroostingen die gij geniet, niet hebben. Richt. 16: 23, 25. Gij weet, toen Simson openbaarde waarin zijne grote sterkte was, dat de Filistijnen zijn haar afsneden, en toen zijne sterkte verdwenen was, en hij gelijk een ander mes werd, dat de Filistijnen hem namen, zijne ogen uitgroeven, in koperen ketenen bonden, lieten malen in het gevangenhuis, en hem stelden tot hunnen slaaf. "Toen verzamelden zich de vorsten der Filistijnen, om hunnen God Dagon een groot offer te offeren, en tot vrolijkheid; als hun hart vrolijk was, riepen zij tot Simson opdat hij voor hen spelen zou." Hun onmatige blijdschap deed hen over de ellende, van deze arme blinde man roemen en spotten. Beminden! dan is uwe blijdschap onmatig, wanneer gij de verdrukkingen van andere mensen als ene reden van uw blijdschap stelt.
Ten zesden. U we blijdschap is onmatig, wanneer dezelve niet onkuisheid en vleselijke wellusten vermengd is. Hier vandaan is het, dat gij zo dikwijls in de Schriftuur leest van des mensen vrolijkheid met de wijn. 1 Sam. 25: 36. 2 Sam. 13:28 Luk. 5:23, 24. En gelijk een zeker schrijver aanmerkt, dat hetzelfde woord, dat in het Hebreeuws vrolijk zijn betekent, betekent ook dronken te zijn. Esth. 1: 10, Gen. 43. Wanneer uw vreugde zo ver gaat als tot dronkenschap en vleselijke wellust, dan is het onmatig.
Ten zevende. Wanneer de wereldse blijdschap zorgeloosheid en ongevoeligheid in Gods nakende oordelen en plagen voortbrengt, dan is het onmatig. Aldus wordt Ethiopië genoemd: de "stad die opspringt van vreugde, die zeker woont," Zeph. 2: 16. En hier om is het, dat Ps. 2: 11 vrees en verheuging samen gevoegd is; " dient den Heere met vrees, en verheugt u met beving." Hier vandaan is het ook, dat Absalom dezen raad aan zijne dienstknechten gaf, toen hij het bloed van Ammon door verraad wilde vergieten. "Als gij Ammon vrolijk zult vinden, valt dan op hem aan", wel wetende dat wanneer zijn harte verheugd was, hij dan zorgeloos zou zijn. Zo ook diegenen, Amos 6:5, 6: "die op het geklank der fluit zich vermaken, en de wijn uit schalen drinken." Die werden gezegd mensen te zijn, welke de bozen dag veraf stelden en zorgeloos in hun vermakelijkheden waren. Als mede zij, waarvan wij lezen in Jes. 22: 12, 13: "En te dien dage zal de Heere, de Heere der heirscharen roepen tot geween, en tot rouwklacht, en tot kaalheid, en tot ongording des zaks. Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven." Zij willen de profeet niet geloven, die hen voorspelde de oordelen Gods, die over hen komen zouden, maar spottender wijze zei de een tot de ander: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven." Alzo ook Jes. 56:12: "Komt herwaarts zeggen zij, ik zal wijn halen, en wij zullen sterken drank zuipen, en de dag van morgen zal zijn als deze, ja groter veel treffelijker." Zij vreesden geen gebrek noch verandering in hun staat; deze hun zorgeloosheid verklaarde dat hun blijdschap te uitnemend en onmatig was.
Ten achtsten. Wanneer de mensen tot de wereldse blijdschap en vermakelijkheden lopen, om de ellenden en verschrikkingen van hunne consciënties te stillen en te verworgen.
Wanneer de mens ene overtuiging in zijne consciëntie beeft, dat hem over enig groot kwaad, dat hij in zijn leven gedaan heeft, ontstelt en bezwaart, en hij dan tot zijn blijdschap en vermakelijkheden loopt, of zich tot vrolijk gezelschap begeeft, om zijne zwarigheden af te schudden, dat bewijst, dat zijne blijdschap onmatig is. Aldus vertoonde Saul een blijmoedige en onkuise geest. 1 Sam. 16:15: Wanneer "een boze geest van de Heere hem verschrikte;" dat is: wanneer bij enige schuld en schrik op zijne consciëntie bad, toen gebood hij zijne knechten hem enen man uit te zoeken, die spelen kon, om voor hem te spelen. Maar hij had beter gedaan, op zijn knieën in het gebed te gaan, dan om enig spel te roepen, en tot vleselijke vermakelijkheden te lopen om zijne zwarigheid af te weren. Aldus was het met die afgodendienaars, welke hun kinderen aan de Moloch opofferden: zij hadden muziekinstrumenten, maar tot welk einde? Het was vooreerst om het geschrei hunner kinderen te verdoven, en ten tweeden om hen tot vreugde en blijdschap op te wekken, opdat hun consciënties hen niet zouden verschrikken over zulk een wrede moord als de offerande hunner kinderen. Welnu beminden! wanneer ene predikatie op uwe ziel gewrocht, en u tot levendmaking aangeraakt heeft, en dat het Woord Gods met kracht op u gekomen en krachtdadig op u gewrocht heeft tot ontdekking en overtuiging van uwe zonden, indien gij dan kunt lopen tot uwe blijdschap en vermakelijkheden, tot het gezelschap, en de komediant spelen, of dergelijke, om de gedachten aan uwe zonden te verstrooien, en om de schrik en beroerte van uwe consciëntie te verbannen en af te leiden, dit is een teken, dat uwe blijdschap onmatig en zondig is; voorwaar dit is eerder de weg om de beschuldigingen van uw geweten te vermeerderen, dan ze gerust te stellen. De pelikaan slaat het vuur met hare vleugelen, om hetzelve daarmede uit te blussen, maar in plaats van het vuur daardoor uit te blussen, ontsteekt zij het te meer en verbrandt zichzelf; desgelijks doen diegenen, welke door het werelds vermaak en blijdschap, de wroeging der consciëntie, zoeken te versmoren. Aldus heb ik zeer kort deze acht stukken afgehandeld, in welke ik u getoond heb, waarin des mensen wereldse blijdschap over de uitwendige vertroostingen onmatig is.
Ik heb alleen nog een tweede zaak te verhandelen, en dan zal ik u ene korte nuttigheid geven, en alzo eindigen.
II. Welke redenen kunt gij ons voorschrijven, om onze wereldse blijdschap over de uitwendige vertroostingen in banden te houden?
Antw. Ik zal u vijf geven.
Vooreerst. Bedenkt, dat gij beter dingen hebt, om er u in te verblijden, dan enig ding hier in de wereld. U hebt beter voorwerpen om er uwe ziel met blijdschap aan over te geven; namelijk: de verzoening met God, de gemeenschap van Christus, de verzekering van de vergeving uwer zonden: uwe rechtvaardigmaking door de verdiensten van Christus, de heiligmaking van uw natuur door de Geest van Christus. Gij hebt uwe verkiezing, roeping, verlossing, heerlijkmaking. Gij hebt al deze voorwerpen of gronden, om u tot blijdschap te verwekken, en om uw vermaak daar op te vestigen. Zou iemand zich in legpenningen verheugen, indien hij er zo veel stukken goud voor in de plaats mocht hebben? Of zou iemand zich vermaken of verheugen in zo vele keisteentjes, indien hij daar parels voor mocht hebben? Of zal iemand zich met een keisteen verblijden, die een diamant heeft? O, mijne beminden! gij hebt dingen van meerder waarde dan enig ding in deze wereld om er u in te verheugen. Er is een veel groter onderscheid tussen de dingen van de hemel, de eeuwige barmhartigheden, en deze uiterlijke vertroostingen hier beneden, dan er is tussen koper en goud, tussen keisteentjes en parels, tussen de zon en ene kaars. En daarom bedenkt, ik heb een God, Christus, de hemel en de gelukzaligheid, vergeving, verzoening, heiligmaking, rechtvaardigmaking, verlossing en heerlijkmaking. Ik heb dit alles om er mij in te verheugen en te verblijden, en waarom zou ik mij dan zo zeer in de dingen van deze wereld verblijden? De discipelen van Christus dachten bij zichzelf iets te zijn, en waren opgeblazen, omdat zij duivelen konden uitwerpen, en wonderen doen; maar Christus zei tot hen: "Verblijdt u niet, dat de duivelen u onderworpen zijn; maar verblijdt u veel meer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen." Luk. 10: 20. Hoe meer iemand met de achting en bedenking van de hemelse blijdschap ingenomen is, des te minder zal hij de aardse achten en waarderen. Hoe hoger u staat, hoe minder u de dingen beneden ziet. Zal iemand zich in het licht van een kaars verblijden, wanneer hij de zon in haar volle kracht ziet schijnen? Het is een regel onder de godgeleerden, gelijk bij de medicijnmeester: dat wanneer een mens door zijn neus bloedt, om het zelve te stoppen en ene afleiding des bloeds te maken, een ader zullen openen. Zo ook de weg om u te bewaren om in de wereldse blijdschap onmatig te zijn, is: ernstig te overleggen en te bedenken welk een grote reden u hebt tot geestelijke blijdschap en verheuging, en dit zal uw blijdschap over wereldse voorwerpen verminderen en afleiden. De weg om alle verdrukkingen naar de rechte voorwerpen te wenden, is ze te weerhouden al te zeer op het ongelijk te zien. Vreest God, en gij zult de mens niet vrezen. Bemint Christus, en gij zult het schepsel niet teveel beminnen. Weent over uwe zonden en verdorvenheden, en gij zult niet teveel over uitwendige ellenden treuren. Verblijdt u in de geestelijke dingen, en zult u niet te zeer over de tijdelijke verheugen.
Ten tweeden. Indien gij door onmatige blijdschap in de uiterlijke vertroostingen bewaard wilt zijn, bedenkt dan, dat niets hier beneden uw blijdschap waardig is. De wereld is de genegenheid van een godzalige niet waard; en daarom zegt Amos, kap. 6 "Waarom zijt gij blijde over een nietig ding?" De wereld is als niets. "De gedaante dezer wereld gaat voorbij." 1 Cor. 7:31. Zij is de blijdschap eens Christens niet waar. Hand. 25: 23, wordt gezegd, toen Agrippa tot het hof des kwam om Paulus te veroordelen, "dat hij met grote pracht kwam." Maar in de grondtekst staat: "dat hij met enkele fantasie kwam." Alle eer, rijkdommen en pracht der wereld, zijn maar enkel inbeeldingen, en de blijdschap der Christenen, zeer onwaardig.
Bedenkt, dat hoe meer gij u in enige uitwendige barmhartigheden verblijdt, des te minder zult gij u in de God uwer barmhartigheden verheugen. Hoe meer gij u in uw vertroostingen verblijdt, des te minder zult gij u in de God uwer vertroostingen vermaken. En daarom, de onmatige blijdschap in de vertroostingen, is niet minder dan roverij; u berooft God van wat Hem van rechtswege toekomt.
4. Bedenkt, dat gij uwe barmhartigheden verwoest, door u te veel over dezelve te verblijden. Gij verwekt God om datgene weg te nemen, over hetwelk gij u zo zeer verheugt. Ik kan zeer geschikt uwe blijdschap over uw barmhartigheden, bij een ruiker in uwe hand vergelijken. Nu, gij weet, wanneer gij de ruiker zachtjes hanteert, en nu en dan daar eens aan ruikt, ze zal de gehelen dag vers en vriendelijk, en geurig blijven; maar als gij ze in uwe hand verbrijzelt, en gedurig aan haar ruikt, ze zal des te spoediger sterven en verdorren. Zo ook, hoe meer gij u in de wereldse dingen verblijdt, des te spoediger zullen zij u verzaken en verlaten; maar indien gij ze zachtjes gebruikt, en u matig in dezelve verblijdt, en zulke genegenheden niet toedroeg, gij zoudt dezelve meer genieten, en langer bij u bewaren.
5. Bedenkt, indien gij u te veel verblijdt in die barmhartigheden, welke gij geniet, dat gij u zeer zult bedroeven en uitermate treuren, wanneer God ze eens van u weg zal nemen. Indien gij niet zodanige gespeende genegenheden van de wereld wilde leven, dat de vertroostingen daarvan maar mochten zijn als de handschoen aan uwe handen, dan zoudt gij daar, zonder enige grote zwarigheid, van scheiden; maar indien gij de wereld zo liefhebt en de vertroostingen derzelve zo vast aankleven, als het vel aan uw vlees, gij zult er niet van scheiden dan met een wereld van smart en een wereld van pijn en zwarigheid. En nu heb ik gedaan met deze tweede vraag, nog een woord tot toe-eigening, en dan zal ik besluiten.
De nuttigheid die ik daarvan maken zal, zal zijn bij wijze van waarschuwing, in vier of vijf stukken.
Vooreerst. Is het zo, dat het de schuldige plicht der Christenen is, zich te wachten om in hun wereldse blijdschap onmatig te zijn, bewijst dan de Christenheid zo veeleer, door te doen blijken, dat zij ene groter heerschappij en gezag over uw genegenheden voort, dan enig ding daar benevens in de wereld. Laat de christenheid zo ver door u verheerlijkt zijn, als uwe liefde te hebben; en dat uwe blijdschap, droefheid en al uwe genegenheden daardoor geregeld worden.
Ten tweeden. Hebt nooit geen vooroordeel tegen de godsdienst, als of die een vijand ware, of enigermate ene verwoesting van uwe wereldse blijdschap, want zij roeit uwe blijdschap niet uit, maar regelt het. Zij is geen wiedmes om uwe blijdschap uit te roeien, maar een snoeimes om dezelve te matigen en te recht te stellen; och! huisvest daarom geen harde gedachten van de godsdienst.
Ten derden. Neemt dit tot uwe waarschuwing aan, gij die een Christen zijt! verklein toch de godsdienst niet aan de wereld, om uzelf die geoorloofde blijdschap en troost, die God u gegeven heeft, te benemen, en welke Zijn Woord u toestaat, namelijk in de barmhartigheden en zegeningen dezes levens. Een Christen, die zijn hoofd laat neder bangen, zijne lippen in trekt, tranen in zijne ogen heeft, droefheid in zijn hart, en geen zorgvuldig gezicht noch troostelijk woord te vertonen, die verkleint en legt ene ergernis op de godsdienst; en daarom beneemt uzelf de geoorloofde blijdschap in de schepselen niet, welke God u toelaat. Ik denk aan hetgeen Calvijn zegt, dat, dewijl hij zulk een zorgvuldige bedroefde, en zo treurachtige man was; dat de papisten zijn godsdienst niet wilden omhelzen.
Ten vierden. Wacht u desgelijks voor te grote vreugde. Gelijk gij u moet wachten voor ene droevige mistroosting, zo moet gij u ook wachten voor lichtvaardigheid van de geest, voor te grote blijdschap. U moet als het ware een haar in tweeën kloven, noch te droevig noch te blijmoedig zijn.
Ten vijfden. Wacht u om ooit in de wereldse blijdschap en vermakelijkheden te lopen om de zwarigheid van uw gemoed te verdrijven en weg te stoten, gij die zulke snode hulpmiddelen en ongeoorloofde middelen gebruikt om uwe consciënties gerust te stellen en de schrik van uw gemoed weg te weren. Het is de gereedste weg om u eerder te bezwaren en ongerust te stellen, dan om uw gewetens te bevredigen. U die uzelf in de droefheden begeeft tot vrolijkheid en tijdverdrijf menende daardoor dezelve weg te drijven, gij vergroot en vermenigvuldigt ze veeleer. Evenals de pelikaan, waarvan verhaald wordt, dat zij van nature voor het vuur vervaard is, waarom de herders gewoon zijn enige kolen vuur bij het nest neer te leggen; het arme dier maakt een geflikker met zijne vleugelen, mende daardoor het vuur uit te blussen maar het ontsteekt daardoor en slaat in vlam; en door deze middelen verbrandt zij haar nest en zichzelf. Zo ook voor ons, tot wereldse vreugden en tijdkortingen te gaan, om de droefheid en benauwdheid onzes gemoeds uit te blussen, is een gerede weg om eerder onze droefheid en smart te vermeerderen, dan die weg te nemen.