Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden.
Biddagpreek over Zacharia 12:10
Uitgesproken te Grand-Rapids 14-03-1973
Ds. W.C. Lamain
Psalm 51:8
Zacharia 12
Psalm 89 : 13 - 14
Psalm 119 : 3
Psalm 85 : 2
Geliefden,
Deze dag is afgezonderd in vele gemeenten om samen te komen en Gods aangezicht te zoeken in de gebeden voor de vele noden en behoeften die er zijn uit en inwendig. De biddag is in het bijzonder van ouds afgezonderd als een biddag voor het gewas des lands. Maar vanzelf, daarin is ook besloten de veestapel, en alle takken van nijverheid. Dat het land en het veld in het bijzonder genoemd werd in de biddag vanouds dat is vanzelf gegrond op die tekst: "De koning zelfs wordt van het veld gediend." Dat de gehele maatschappij, dat het gehele leven afhangt van boeren. Wanneer de Heere de staf des broods gaat breken, dan moet alles uitsterven. Een verschrikkelijk oordeel zoals de Heere menigmaal dat oordeel over de wereld heeft gebracht. We zijn stijl en diep afhankelijk van alles, en vooral in de landbouw; dat is wel één van de voornaamste takken. Ook wat de veestapel betreft. De laatste berichten hebben vorige week gemeld dat in Libreske ongeveer vijftig duizend koeien zijn gestorven van een ziekte wat die beesten in hun poten gekregen hebben vanwege het water. Daar hebben ze geen gelegenheid om op een heuvel te komen, daar is het land allemaal vlak. En nu zijn er al ongeveer vijftig duizend in enkele weken gestorven.
In Texas zijn er ook zoveel verdronken, en in andere States daar is God ook met Zijn oordelen. Want werkelijk Rusland of China heeft hier niet te komen. God staat boven alles, en Hij heeft alles in Zijn hand. Dat we Zijn hoogheid en Zijn majesteit eens mochten kennen en erkennen. Dat we tot die erkentenis gebracht mochten worden, en eens geloven en beleven dat in Gods hand ons leven is, en dat bij Hem al onze paden zijn.
De Heere mocht de noden van land en volk ook op het gebied van het zakenleven en van de bouw, God mocht in de toorn nog des ontfermens willen gedenken, en ons niet aan de verwoesting over geven. Maar de geestelijke noden, gemeente, zijn groter dan de tijdelijke noden. Want we hebben een onsterfelijke ziel die voor een eeuwigheid geschapen is. En ook op deze biddag mochten die geestelijke noden ons niet ontgaan, maar dat we beseffen mochten voor onszelf, en voor onze kinderen en kleinkinderen dat God er nog eens aan gedenken mocht.
Want wat er ook met ons land en volk zal gebeuren (we hopen vanavond daar nog iets meer over te zeggen ten opzichte van de toekomst die voor ons ligt) maar wat er ook in dit jaar zal mogen plaats hebben, met welke verwoestingen de Heere ons zal bezoeken, (We hebben er van gezongen uit Psalm 89), het grootste, het voornaamste zal zijn, gemeente, als we straks onze zielen als een buit eruit zullen mogen dragen.
Dat we hier in ons leven tussen de wieg en het graf van de Hemel beweldadigd zullen worden, met de vervulling wat de Heere aan Zijn kerk beloofd heeft in onze tekst, waar we vanmiddag een ogenblik bij wensen stil te staan. En dat is in het u voorgelezen kapittel Zacharia 12 het tiende vers, het eerste gedeelte, Zacharia 12:10:
Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden.
Tot dusverre.
Bij de behandeling van deze tekst, ook in verband met de tijdsomstandigheden en de toekomst die voor ons ligt hebben we allereerst vanmiddag te overdenken dat deze belofte gegeven is in tegenstelling van het schrikkelijke oordeel dat over de wereld en over de goddelozen gaan zal.
Er staat in het negende vers: "En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen."
Er is een verschil geliefden tussen een tuchtiging en een oordeel. God komt met Zijn Richterlijke oordelen over de wereld en over de goddelozen. Dat is niet ten opzichte van Gods kerk. Er kan gebeuren wat er wil, maar ook Gods kerk, Gods ware volk zullen delen in nationale oordelen en bezoekingen over de wereld. Dus met andere woorden als de Heere komt dan zal dat volk niet vrij uitgaan. We hebben het gezongen uit Psalm 89, dat God Zijn volk bezoeken zal met de roede en bittere tegenheden.
We zien dat bij Israël in Egypte. We zien het in het leven van Aäron toen die twee zonen vreemd vuur op het altaar brachten, toen heeft God ze zomaar dood geslagen. Dat was voor die man ook zwaar, wetende dat er voor die jongens geen toekomst was, dat het voor eeuwig verloren was. Maar die man kreeg genade, er staat in de Waarheid, in Leviticus 10:3 "Doch Aäron zweeg stil." De Heere ondersteunt Zijn volk onder de gerichten die Hij over de wereld zendt. Voor de wereld als zodanig geliefden, is er geen hoop en is er geen verwachting. De wereld staat nog heden ten dage!
Waarom? Omdat er nog mensen bekeerd moeten worden. Omdat het Jodendom nog terecht gebracht moet worden. Daar liggen nog onvervulde beloften. En zolang als de laatste van de uitverkorenen niet is toe gebracht kan Christus niet komen op de wolken des hemels.
En nu staat er in het boek van Job (want de Waarheid is zo diep, en de Waarheid heeft zulk een grote betekenis): "De doden zullen geboren worden van onder de wateren," staat er. Van onder de wateren. Die nu nog liggen onder het oordeel Gods als het ware. Maar die zal God nog toebrengen. Daarom, hoe donker het in Gods kerk ook mag worden , voor ons soms menigmaal als we alles bekijken, dat we zeggen: Hopeloos! Hopeloos! Een geest van onverschilligheid, een geest van verharding, een geest van opstand en van tegenstand. Kinderen tegen de ouders, en ouders tegen de kinderen. Het is een wonder als er nog een gezin aangetroffen wordt waar geen ellende is. Werkelijk. Want het is een verwoesting als over de gehele wereld. En in zovele gezinnen. Maar toch:
God zal Sion bouwen met Zijn hand krachtig.
En Hij zal Zijn raad volvoeren. Zolang als God Zijn knechten nog heeft en nog zendt dat ze Wet en Evangelie nog preken op het bevel van Sions Koning, er is nog hoop en er is nog verwachting. We mogen de moed te dien opzichte nooit opgeven. Al moeten we soms met Psalm 74:9 zeggen: "Wij zien onze tekenen niet." Maar toch de Heere zal doorgaan met Zijn werk. Hij zal Zijn kerk blijven vergaderen. Al zou het maar voor een enkeling zijn. En dat werk ligt in Gods hand. Er staat in Jesaja 53:10 "En het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan." Gelukkiglijk! Dus de Heere gaat er mee door.
Maar wat de wereld als wereld betreft, we kunnen niet anders zien als dat de wereld zich rijp maakt voor het oordeel van de verwoesting. Hier worden ze genoemd: heidenen, dat God ze zal verdelgen. Wat betreft de groten van de wereld, wat betreft degenen die regeren, die in de hoogste ambten staan, waar zult gij er nog één vinden die God vreest? Waar zult gij er nog één kunnen vinden die nog respect heeft voor God en Zijn eeuwig getuigenis?
In wat ons nagelaten is van Eisenhouwer kunt u ergens in één van de boeken lezen, dat één van zijn secretarissen in een tijd toen hij aan het bewind was, -dat het zeer donker was,- en dat die secretaris hem op een morgen vond in zijn werkkamer op zijn knieën.
En al is dat nu uitwendig mensen, maar dat is te waarderen als mensen die over ons regeren nog op hun knieën komen.
Ik vroeg pas op een plaats waar ik kinderen moest dopen aan die vaders, of zij wel eens op hun knieën waren geweest? Of ze wel eens op hun knieën waren geweest? En geen antwoord! Geen antwoord!
En we hebben vanmorgen die tekst nog genoemd, dat er staat in Prediker 12:13 "Vreest God en houdt Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen."
Ik telde hier vanmiddag in de twintig weduwen, onder het kleine hoopje mensen hier. In de twintig weduwen! En nu geeft God ons allemaal, maar ook jullie in het bijzonder nog gelegenheid om uw knieën voor God te buigen.
We hebben maandag met de biddag in het Westen 's middags nog gezegd: Wat een wonder dat God het nog niet afsnijdt, en dat de Heere tegen ons nog niet zegt: Gij dan, bid niet voor dit volk. Dat geeft God gezegd tegen de profeet Jeremia. Mensen, het mag nog, het kan nog. Misschien dat we over een jaar het niet meer kunnen zeggen. Wie zal het zeggen. Misschien dat we het over een jaar niet meer kunnen zeggen. Maar het kan nog en het mag nog. God weet wat een verwoestingen er voor de deur liggen. Ziende op de tijden die wij beleven, waar het oordeel Gods van alle kanten over ons uitgeroepen wordt, ingeroepen wordt, en waar God getergd wordt ook in onze eigen stad. Ook in onze eigen stad. En het vreselijke is, gemeente, dat alles doorgaat, alles gaat door. Die kliniek voor abortus gaat ook door. Zou God het niet kunnen verbreken? Ja!
Jaren geleden, jaren geleden (ik zal dat voorbeeld maar geven vanmiddag omdat we bijna allemaal van Hollandse afkomst zijn) probeerden ze een dam te leggen tussen Noord Brabant en Zeeland. Dat probeerden ze. Ze hebben het driemaal geprobeerd. Maar er was een leraar * die ging op zijn knieën, en schreeuwde dag en nacht dat God het wilde verbreken. Want hij zag het gevaar voor Gods dag. Aan de andere kant woonden allemaal roomse mensen. Hij dacht: Als dat doorgaat wat zal dat een ellende worden voor ons dorp. En God verwekte elke keer een storm. Ze waren er aan bezig, ze hadden er al zoveel aan opgeofferd, al zoveel voor betaald. Maar God verwekte een storm en het spoelde allemaal weg. Het spoelde allemaal weg.
Op uw noodgeschrei
Deed Ik grote wond'ren.
En één van Gods knechten op zijn knieën smekend tot God, en dat God antwoord geeft. Die leraar stierf en een enkel jaar later gingen ze weer beginnen, en toen ge1ukte het, toen ging het door. Toen ging het door. De waardij van Gods volk die in waarheid nog eens bij God mogen komen.
En gemeente, ik heb vaak gedacht ook aan ons land waar wij in wonen, het is van alle kanten donker dat weten we, dat gaan we niet ontkennen, dat kunnen we niet ontkennen. Toch zitten er hier en daar nog in hoeken en kanten die tot God roepen. Die zijn er nog. Want anders was het al lang gedaan mensen, anders was het gedaan. En nu kan dat volk hun bidden niet voor bidden houden. We zullen dat straks wel vernemen met die tekst. Maar toch:
Op uw noodgeschrei
Deed Ik grote wond'ren.
Laat ik het zo vanmiddag mogen zeggen in eenvoudigheid, dat op het gebed van Gods kinderen het hart Gods bewogen wordt om nog te gedenken. Hij hoort zelfs de stem van de jonge raven al zij tot Hem roepen. "Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?" Want als Hij naar hun schuld en zonde deed zakt ook alles weg, dan zakken ze zelf ook weg. Maar, hoewel Hij lankmoedig is over hen, doet God recht.
En nu gaat God volgens die tekst de goddelozen, de heidenen verdelgen. Er is geen hoop voor Rusland, geen hoop voor China, geen hoop voor Japan, geen hoop voor de United States. Er is voor de wereld geen hoop, mensen. Want dat kan zich niet anders als rijp maken voor het eeuwig oordeel van de ondergang. Maar nu staat er in deze tekst: Dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen.
Maar nu staat er: "Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden." En om maar kort te zijn dat gaat hier over de uitverkoren kerk, dat gaat over de gekochten met het bloed des eeuwigen Verbonds. Dat gaat over die kerk die van God van eeuwigheid gekend is. Dat gaat over die kerk die van eeuwigheid een plaats gevonden heeft in het hart des Vaders. En die hier in de tijd toegebracht worden door Gods Geest en door Gods Woord.
"Over het huis van David." David was de verkorene des Heeren. En Jeruzalem was de stad des grote Konings. Dat huis van David. David een type van Christus. Jeruzalem waar de Heere woonde in het midden van hen, waar Hij Zijn tempel en Zijn ark had, waar Hij Zijn dienst had. En nu de meeste tijd mijne geliefden, dat volk kan niet geloven dat ze behoren bij het huis van David, en bij de inwoners van Jeruzalem. Gods volk, inzonderheid de bekommerde kerk sluiten zichzelf er maar gedurig buiten. Die zetten zichzelf er maar gedurig buiten. Die zeggen: Het kan niet, een mens zoals ik ben. Tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd, en geen derzelve gehouden, en nog steeds tot alle boosheid geneigd. Maar ze zijn door God verkoren, ze zijn door God bemind. "Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren."
De doden zullen geboren worden van onder de wateren. Dat ziet op het oordeel dat God over de wereld brengt.
God spreekt: Mijn uitverkoren al
Uit Basan Ik verlossen zal
(Die nu is zeer hoogmoedig);
Ik wil ze fraai ende gezond
Uit des meers allerdiepsten grond
Trekken met Mijn hand goedig.
Want dat volk geliefden, dat wordt er bij gebracht, dat wordt er in gebracht met een sterke hand. Met een uitgestrekte arm is Israël gebracht uit het diensthuis van Egypte. En zo wordt Gods kerk ook gebracht uit het diensthuis der zonde en uit de macht des satans. En het is een gewillig volk op de dag van Zijn heirkracht. Ze worden uit genade zalig geliefden. Uit genade! Ze hebben er zelf geen zucht aan toegebracht. Ze hebben er geen traan voor geschreid. Maar het is u uit genade gegeven om te delen in de zaken van Christus. David zegt in Psalm 25:6
Wie heeft lust den HEER' te vrezen,
't Allerhoogst en eeuwig Goed?
En wat is nu het kenmerkende van dat volk? Waar zult gij ze nu aan kennen? Ge zult ze ook hieraan kennen, dat hier in de tijd de lust uit de zonde voor hen is weggenomen. Maar dat ze lust gekregen hebben om God te vrezen. (Laat ik maar kort er wat van zeggen, een paar woorden maar.) Dat volk wordt in de eenzaamheid gedreven, dat volk komt op hun knieën terecht. Dat volk spreekt de tale Kanaäns. En wat is de tale Kanaäns? "0, God, wees mij zondaar genadig! Zone Davids, ontferm U mijner! Al dat volk (onderzoekt uw hart maar, onderzoekt uw hart mensen) behoort tot het huis van David, en de inwoners van Jeruzalem. Er staat van geschreven: "En het ganse huis van Israël klaagde den Heere achterna." En dat schreeuwde de Heere achterna. Dat volk heeft een schreiend leven achter God. Veroordelen doen zij zichzelf elke dag als het recht ligt. Ze zullen nooit de vlag over zichzelf uitsteken, dat moet u niet denken, o nee! Maar toch kleven zij God achterna.
U zoekt mijn hart; mijn oog blijft op U staren;
Ze vrezen vaak, -ik zal dat ene nog noemen, en dan gaan we verder- ze vrezen vaak dat ze het eeuwig zonder God zullen moeten stellen. Dat vrezen ze vaak. Maar het zal niet gebeuren, het zal niet gebeuren. "Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus." En als het maar één keer in uw leven waar geweest is, dan zal het geheel uw leven waar zijn. Maar vanzelf om dat te bekijken heb je ogenzalf nodig. Dan moet God je ogen er voor openen. En het kan gebeuren dat we het nog te vlug zien ook, dat we te gauw bekeerd zijn, en te spoedig ophouden om te schreeuwen.
Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden.
Over dat huis, en die inwoners wordt dus uitgestort de Heilige Geest. Het gaat hier in onze tekst over de derde Persoon in het enige eeuwige en Drieënige Wezen Gods. De Heilige Geest is geen kracht, geen eigenschap, maar het is God Zelf. Een Persoon! Want het is een Persoon Die levend maakt. Het is een Persoon Die overtuigd. Het is een Persoon Die ontdekt. Het is een Persoon Die alle dingen onderzoekt. Het is een Persoon Die in de Waarheid leidt. Het is een Persoon Die troost. En het is een Persoon Die bij u zal blijven tot in der eeuwigheid. "Zal Ik uitstorten de Geest der genade en der gebeden". De Heilige Geest is van eeuwigheid geweest met de Vader en de Zoon, waarachtig en eeuwig God.
U leest van de Heilige Geest in Genesis 1:2 bij de schepping van de wereld: "En de Geest Gods zweefde op de wateren." En de kanttekening zegt (de kanttekening waar we zoveel uit leren kunnen) die kanttekening zegt: Broedde! En broedde dat betekent: leven wekkend! Zo was Die Geest werkzaam in het werk der schepping.
Want er staat in Psalm 104:30 "Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks."
Nu was Die Geest er al onder het Oude Testament, vanzelf! U leest gedurig van Die Heilige Geest. Mozes heeft een keer in Numeri 11:29 verlangd naar de uitstorting van de Heilige Geest. Mozes alreeds!
David kende de Heilige Geest ook persoonlijk. Dat is de reden dat u gedurig in zijn Psalmen van die Heilige Geest leest. De werkingen van die Heilige Geest waren onder oude dag in de bekering van de uitverkorenen reeds.
Er staat in Jesaja 63:11 "Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde?"
Maar de volle uitstorting is gebeurd op het doorluchte Pinksterfeest te Jeruzalem. Toen de discipelen van Christus persoonlijk bevestigd zijn in hun staat, bevestigd zijn in hun stand, en bevestigd zijn in hun ambt. Onthoudt dat uw leven lang maar! Dat was het gevolg van de uitstorting van de Heilige Geest.
De Heere Jezus heeft bij de voetwassing ook gezegd: "Na deze zult gij het verstaan." En na deze, dat was bij de uitstorting van de Heilige Geest, zal Ik uitstorten den Geest, staat er. Er zijn toen ongeveer drieduizend mensen in één dag bekeerd. Later nog tweeduizend, dus in enkele dagen tijds waren er vijfduizend waarachtig tot God bekeerd.
Och, dat men op deez' eerstelingen
Een rijken oogst van voorspoed zag!
En nu zal God Die Geest uitstorten zegt Hij, als de Geest der genade en der gebeden. Als de Geest der genade omdat Die Heilige Geest in Zijn werkingen, in Zijn komst en in Zijn bediening vrij en soeverein is. De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt, en waar hij heengaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is. Eén uit een geslacht, twee uit een stad die tot Sion zullen komen.
En mijne geliefden, vergun me dat om dat nu zo eens te mogen zeggen vanmiddag: Nu pikt God de ene en de andere er maar uit. David was de minste in zijn vaders huis. Voor dat kind van Jerobeam was nooit een gebedje gedaan, voor dat arme kind, nooit! Maar God nam het weg omdat er wat goeds in was van de Heere, de God van Israël. De soevereiniteit!! Manasse zijn hele leven lang verzondigd, zijn leven lang naar de hel gewild, en ongeveer vijftig jaar oud, in de kerker van Babel daar is hij neergeveld op het slagveld van vrije genade. En daar is bij gaan roepen tot de God van zijn vader. Is God niet soeverein? En genade betekent, mensen, alle verdiensten buiten gesloten, en uitgesloten. Het is alles vrije genade. Want die genade wordt gegeven naar het welbehagen des Vaders. Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven.
We zijn allemaal verantwoordelijk, onthoud dat! En God eist van elk mens Zijn beeld terug, vergeet dat ook niet. Als we dat niet zouden leren dan zouden we in de antinomiaanse wateren terecht komen. Maar waar de genade valt daar valt ze eeuwig vrij, eeuwig.
Soms een gezin met vijf, zes jongens of meisjes. Er is er één tussen die kan met de wereld niet meer mee. Er is er soms één tussen die in het verborgene voor God ligt te kruipen. Waarom die andere jongens niet? Waarom gaan die andere meisjes de wereld in? De mode van de wereld volgen, nooit genoeg van de wereld kunnen krijgen. Dat andere meisje gaat liever in de rouw. Waarom? Omdat God Zijn genade erin verheerlijkt heeft, en dan kunnen ze met de wereld niet meer mee. Dan krijgen ze een walg aan de wereld, en aan alles wat van de wereld is. Dan zeggen ze: Henen uit, henen uit!
De Geest der genade. Want de genade wordt geschonken aan doemwaardige zondaren, die aan de weet komen dat ze niets anders dan de hel verdiend hebben. En die niet anders waardig zijn als om voor eeuwig weggeworpen te worden. Dat willen ze allemaal ondertekenen. Gods volk krijgt wat. Wat? Een schuldbrief thuis, een doodsbrief krijgen ze thuis, en een vrijbrief. Ze krijgen drie briefjes. Heb je het ook wel eens gekregen? Hebben we het ook al eens gekregen, mensen? Een schuldbrief en een doodbrief! De eeuwige dood verdiend, maar ze krijgen het eeuwige leven. En nu de ene kan makkelijker lezen dan de ander, want er zijn mensen die kunnen die vrijbrief niet lezen. Kunt u het begrijpen? Daar moet u verlichtte ogen des verstands voor krijgen.
Ik heb wel eens mensen ontmoet die tuurden op een klein stukje papier, dat ze zeiden: "Wat staat er toch, wat staat er toch?" Maar die mensen hun ogen waren niet goed meer. Maar als je dan goede ogen mag hebben dan zeg je: "Kom hier, dat staat er op, dat is er op geschreven: Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk." Dat is de vrijbrief die dat volk krijgt. En wat zal dan zulk een wonder voor die mensen worden? Dat ze uit genade zalig worden. Zelf nooit naar God gevraagd, en zelf nooit naar God gezocht.
De buit van 't overwonnen land
Viel zelfs de vrouwen in de hand,
En wat staat er dan in het laatste regeltje?: Schoon niet mee uitgetogen.
Dus het is de Geest der genade. En wat is nu het grootste werk van Die Geest der genade? Dat leest u in Johannes 16:14 "Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen."
En nu is het genade, en nu blijft het genade. Het blijft genade mensen, tot de laatste ademsnik toe, tot de laatste ademsnik. Op welke grond gaan ze straks naar de hemel? Op grond van de verdiensten van Christus, en op grond van de soevereine genade, dat God ze heeft liefgehad met een eeuwige liefde. Het is de Geest der genade, maar het is ook de Geest der gebeden. De Geest der gebeden. Want het is daarom de Geest der gebeden omdat het gebed dat zij krijgen dat wordt hun geschonken op grond van het gebed van Christus.
We lezen in Johannes 14:16, "dat Christus zegt: En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid." Dus zelf vallen ze er met hun werk ook buiten. Op het gebed van Christus wordt de Geest der gebeden geschonken. Daarom gemeente, biddag zonder Christus dat kan niet. En dankdag zonder Christus bestaat ook niet. En wat zou daar nu tussen liggen? Daar ligt nu tussen wat we gaan zingen uit Psalm 119: 3
Och, schonk Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht Die mij op mijn paan ten leidsman strekken!
'k Hield dan uw wet, dan leefd' ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt' mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar' geweest,
Hoe Uw geboon mij tot Uw liefde wekken.
Het derde van Psalm 119.
TOEPASSING
De Geest der gebeden. Omdat Die Geest het gebed in de harten van Gods kinderen verwekt. Wij hebben geen gebed, mensen. Wij hebben geen gebed. Je leest van Saulus van Tarsen, en van die farizeeërs dat ze op de hoeken van de straten met lange gezichten stonden te bidden. Maar het was geen gebed, nee! Op weg naar Damaskus heeft Saulus voor het eerst leren bidden. U weet die oude man Ananias, toen hij de boodschap kreeg om naar Saulus te gaan in de straat genaamd de Rechte, die oude man was er maar benauwd van. Hij zei: Heere! Ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft. Wat een verschrikkelijk mens dat het is! En het kon wel eens wezen als ik aan de deur kom dat hij mij ook als een leeuw verscheurt. Maar wat heeft de Heere toen tegen Ananias gezegd? Och de Heere zegt: "Want zie, hij bidt. Want zie, hij bidt!" Met andere woorden u zult hem op de grond vinden. Hij zal u geen kwaad doen hoor, nee, hij zal u geen kwaad doen. Hij zal zo mak als een lammetje wezen. Hij zal in zijn schuld voor God liggen, zichzelf veroordelen, zichzelf maar afkeuren.
En die lieve discipelen, die lieve discipelen, wat was er mee? "Ze zeiden: Heere, leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft." Dus ze konden het zelf niet. En och mensen kent u de tijden in uw leven dat je het ook niet meer kan, dat je het ook niet meer kan? Kent u de tijden in uw leven dat u soms bang bent dat u voor uw vrouw en kinderen soms een gebedje moet doen?
Ik had in Rotterdam vroeger eens een diaken (hij leeft nog die man, hij is nu oud in de tachtig misschien) maar die man ging eens met me mee ergens heen. En hij schreeuwde zo bitter. Ik zei: wat is er toch? Hij zei: Ik ben zo bang dat mijn vrouw vandaag of morgen tegen mij zeggen zal: Dat ik maar niet meer aan tafel bidden moet, omdat het altijd maar hetzelfde is. Altijd maar hetzelfde. Maar ze heeft het nooit gezegd hoor. Nee, ze heeft het nooit gezegd.
Dat mag ik vanmiddag toch wel eens vragen, u zult het me toch niet kwalijk nemen? Heeft u in uw leven wel eens op uw knieën gelegen zonder woorden, zonder woorden? Dat u niet anders kon zeggen als: Och, Heere. Amen! Dat zijn de kostelijkste gebedjes, geloof je dat? Hoe minder dat we kunnen zeggen hoe meer dat we zeggen. Ja de godsdienst van tegenwoordig zal het niet uitvinden hoor! 0 nee, die zeggen: Wat een rare taal dat die man toch doet, je zou er gek van worden als je daar toch altijd onder moest zitten. Als je daar toch altijd naar luisteren moest!
Gelukkig er blijven er nog een paar over die het willen horen. Gelukkig nog, gelukkig! Want het is de tale Kanaäns mensen. We lopen overal vast mee, we lopen overal vast mee. Het gebed wordt ons zelfs zonde.
En nu kort maar, want de tijd is daar we moeten gaan eindigen. Maar och mensen, soms in je leven een tijd te kennen dat je ziel zo verblijd is, als je je hart voor God uitstorten mag. 0, dat er een verse en een levendige weg naar die troon geopend is door het bloed van Die Middelaar. Dat zijn ogenblikken in ons leven dat we in God verheugd zijn. Laat uw begeerten in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God. En dat hij geloven mag dat God nog een bedelaar hoort, en nog een zuchter hoort. Maar er kan ook wel eens een tijd komen mensen, dat we niet meer bidden willen. Dat we zo onverenigd met Gods wegen zijn, onverenigd. Ja, hij vouwt zijn handen wel, en hij prevelt wel een paar woorden, maar hij is er zo ver, zo ver van af. De weg des Heeren is niet recht.
Het kan ook wel eens wezen mensen dat we het niet meer durven te doen. Dat we het niet meer durven te doen vanwege het verderf van ons hart en leven. Vanwege al hetgeen dat er in ons opkomt. En dat we soms vrezen dat God ons wegslaan zal omdat Hij zegt: Doe het getier uwer liederen van Mij weg. Maar als hij nu nog eens een gebedje krijgen mag, mensen. Paulus schrijft na zevenentwintig jaar aan de gemeente van Rome: "Want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort." Maar dan voegt hij er aan toe: "Maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen."
En nu de Geest der gebeden! Och mensen we worden boe langer hoe meer in ons leven gewaar, hoe afhankelijk dat we van Die Geest zijn om nog in waarheid een zucht tot God te mogen doen. Want het moet veraangenaamd worden door het reukwerk van de verdiensten van Christus. Wat van ons is dat is allemaal stank, dat is allemaal stank, dat zit vol met eigenbedoelingen, daar is het vol van. Maar om nu in waarheid te mogen zuchten. En dan meer met je pet op, zeiden die oude mensen vroeger, dan met je pet af. Het moet allemaal verstaan worden. Het moet allemaal verstaan worden. Die schietgebedjes, die schietgebedjes!
Och weduwen, weduwnaren, mannen en vrouwen, de Heere verstaat u altijd. Het gekir van een duif, en het gepiep van een zwaluw, God hoort het. Je hebt het heus niet mooi te maken, hoor. Je moet het heus niet mooi maken. God verstaat je.
De Geest der gebeden. En dat nu Die lieve Heilige Geest Gods volk opwekt om met hun noden bij God te komen. Om met alles bij de Heere te komen, met alles. Met het grote zowel als het kleine. Die Geest wekt op om een gebedje te mogen opzenden, om nog een gebedje van God te krijgen. Zo arm worden we, zo arm in onszelf, en het wordt allemaal armer. Er is geen hoop dat u rijk zult worden hoor, als het goed gaat, nee.
En dan staat er in Lukas 16:22 "En het geschiedde, dat de bedelaar stierf." Dus Lazarus heeft gebedeld tot dat hij stierf. En als je nu hier hebt leren bedelen, dan zult u straks eeuwig zingen van Gods goedertierenheid. Als je hier hebt leren bedelen, en als je hier hebt leren zuchten dan zul je straks galmen in de hemel van blijdschap:
Mijn God, U zal ik eeuwig loven,
Omdat Gij 't hebt gedaan;
'k Verwacht Uw trouwe hulp van boven,
Uw waarheid zal bestaan.
God mocht de enkele woorden nog zegenen. Als het nu vandaag zo biddag mocht wezen dan zouden we nog gezegend wezen. Want tenslotte het gaat niet over gras, en over koren en most. Maar de voornaamste zaak, over onze arme zielen op weg en reis naar de eeuwigheid.
Weer is er een lid van ons weggenomen, wie is nu aan de beurt? Misschien ik wel, misschien u wel! Het leven is maar een damp en de dood wenkt ieder uur.
Och wat moet ik doen om zalig te worden? Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.
Een ander zegt tegen mij: Alles wat ik doen kan, dat is bidden met mijn verstand. Doet het maar, en vraagt dan aan de Heere, dat je met uw verstand van Hem vraagt of Hij het in uw hart wil schenken uit genade. Vraag dat maar! En je mag als je op je knieën komt vanavond gerust zeggen: Dat heeft onze leraar tegen ons gezegd. Hij heeft die weg ons gewezen.
Er zitten er hier in mijn midden die al in de tachtig zijn, en ver er over.
Buigt u dan is het stof, buigt u dan in het stof. Zoekt Gods aangezicht geduriglijk. Dat u niet verdelgd zult worden met de heidenen, maar dat de Heere de Geest der genade en der gebeden in ons hart mocht schenken. Rustend, leunend en steunend alleen op de gerechtigheid van Christus.
AMEN
Onze slotzang dat is het tweede vers uit de vijfentachtigste Psalm:
Heeft dan, o HEER', Uw gramschap nimmer end?
Zal z' eind'lijk niet eens worden afgewend?
Of zal Uw toorn ook op ons nakroost woen?
Zult G' uit den dood ons niet herleven doen?
Opdat Uw volk zich weer in Uw verblij
Dat toch, o HEER', Uw goedheid ons bevrij;
Geef ons Uw heil, en red door Uwe hand,
Uit vrije gunst, het zuchtend vaderland.
* Die leraar waarover Ds. Lamain spreekt aangaande het aanleggen van een dam tussen Sint-Philipsland en Noord-Brabant, was Ds. P. van Dijke, predikant te Sint-Philipsland