ELFDE SAMENSPRAAK
Rentmeester. Zo, heb ik u in uwe kleine hut gevonden. Gij zijt aan het doorlezen geweest van de Moeder aller goede boeken, naar ik merk.
Herder. Dat ben ik: en zij is ene gezegende moeder, want zij heeft mij menige lekkere schotel spijze, menige zoete bete broods, menige honigdroppel en menige beker melk verschaft. Inderdaad, ik heb daar dikwijls verkwikking bekomen, als ik ze nergens anders kon vinden,.
Rentmeester. Maar die uitverkorene moeder heeft bij tijden ene geheimzinnige manier, om hare rijke lekkernijen te verbergen.
Herder. Waarlijk, de meester bewaart het zegel van alle hare geheimen, en de sleutel van al hare voorraadschuren. Ook worden er geen tot hare kelders, borsten, fonteinen of voorraadschuren toegelaten, behalve ware vrienden., "Eet, vrienden! drinkt en wordt dronken" o liefste." (Hoogl. 5: l).
Rentmeester. Neen; "De dienstknecht weet niet wat zijn Heere doet: maar Ik heb u vrienden genoemd, (zegt de Koning) want al wat Ik van Mijnen Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt" (Joh. 15: 15). Hieruit blijkt het, dat geen andere dan vrienden achter het geheim zijn, en zij die in het geheim ingewijd zijn, kunnen verzekerd wezen vrienden te zijn.
Herder. Ik heb somwijlen wel gedacht, dat ene natie waarlijk gezegend moest zijn, als het door geen andere wetten bestuurd werd, dan door die van dat gezegende boek. Het is zulk een volmaakt stelsel, dat er niets bijgevoegd, noch afgenomen kan worden. Het bevat alles wat noodzakelijk is, geweten en gedaan te worden. Het verschaft een voorschrift voor enen Koning, (Deut. 17: 18) en een leefregel voor enen onderdaan. Het geeft onderrichting en raad aan een raadsheer, macht en bestuur voor ene overheid. Het waarschuwt ene getuige, eist ene onpartijdige beschuldiging van enen gezworene en voorziet de rechter van zijn vonnis. Het stelt de echtgenoot als heer van het huisgezin, en, de vrouw, als vrouw der tafel; zegt hem hoe te regeren, en haar hoe te besturen. Het vordert eerbied aan ouders, en beveelt gehoorzaamheid aan kinderen. Het schrijft het gebied van de Vorst, de heerschappij van de, regeerder en de macht van de meester voor en bepaalt die, beveelt de onderdaan om te eren, en de dienstknecht om te gehoorzamen; belooft de zegen en de bescherming van zijnen oorsprong aan allen, die naar zijn voorschriften leven. Het geeft onderrichting voor bruiloften en begrafenissen; regelt feesten en vasten, treuringen en juichingen; beveelt arbeid des daags, en rust voor de nacht. Het belooft voedsel en kleding en beperkt het gebruik van beiden. Het wijst een getrouwe en eeuwige Beschermer aan de scheidenden echtgenoot en vader; zegt hem, aan wien zijne vaderloze kinderen over te laten en in wie zijne weduwe te betrouwen heeft, (Jer. 49: 11); belooft een vader aan de eerst en een echtgenoot aan de laatstgenoemde. Het onderwijst een mens, hoe hij zijn huis moet bereiden en hoe zijn testament te maken. Het bepaalt ene huwelijksgift voor de vrouw, bepaalt het recht van de eerstgeborene en wijst het deel aan voor de jongere. Het verdedigt de rechten van allen en openbaart wrake over elken bedrieger, afzetter of verdrukker. Het is het beste boek en het oudste boek in de ganse wereld. Het bevat de keurigste stof, geeft het beste onderricht, en verschaft het grootste genoegen en voldoening, dat ooit geopenbaard was. Het bevat de beste wetten en de diepzinnigste verborgenheden, die ooit te boek gesteld werden. Het brengt de: beste tijdingen en verschaft de beste vertroosting voor de onderzoekenden en troostelozen. Het vertoont het leven en de, onsterfelijkheid van eeuwigheid, en wijst de weg aan tot eeuwige heerlijkheid. Het is een beknopt verslag van al het verledene en ene zekere voorspelling van al het toekomende. Het beslist alle geschilpunten, lost alle twijfelingen op en ontheft het gemoed en het geweten, van al hare zwarigheden. Het openbaart de enige levende en waarachtige God en wijst de weg, naar Hem aan. Het stelt alle andere goden ter zijde, beschrijft hun ijdelheid en van alle die op hen vertrouwen. In het kort, het is een wetboek, om recht en onrecht aan te tonen; een wijsheidboek, dat alle dwaasheid veroordeelt en de dwazen, wijs maakt; een waarheidsboek, dat alle leugens ontdekt en alle dwalingen weerlegt: een levensboek, dat leven geeft en de weg van de eeuwigen dood aanwijst. Het is het beknopste boek ter wereld, de oudste, geloofwaardigste en boeiendste geschiedenis, welke ooit in het licht, werd gegeven, het bevat de, oudste oudheden., vreemde voorvallen, wonderlijke gebeurtenissen, heldendaden en de onvergelijkelijkste oorlogen. Het beschrijft de hemelse, aardse, onderaardse wereld; en de oorsprong der miriaden engelen, menselijke geslachten en duivelse legioenen. Het zal de volmaaksten handwerksman en de, diepzinnigsten kunstenaar onderwijzen; het zal de besten rederijker leren en elke kracht van. de bekwaamsten rekenkundige oefenen (Openb. 13: 18), de.wijsten ontleedkundige in verlegenheid brengen en de scherpzinnigste oordeelkundige oefenen. Het straft de ijdelen wijsgeer en weerlegt de wijzen sterrenkundige, het maakt de listige redetwister beschaamd en de waarzeggers dwaas. Het is een volmaakt wetboek, ene volmaakte vereniging van Godgeleerdheid, een onvergelijkelijk verhaal, een boek van levensbeschrijvingen, een boek van landreizen en een boek van zeereizen. Het is het beste verbond, dat ooit gesloten werd, de beste daad, die ooit verzegeld werd, het beste getuigenis, dat ooit verschaft werd, het beste besluit,. dat ooit getekend werd. Het te verstaan is, waarlijk, wijs te zijn, er onkundig in te zijn is van de wijsheid verstoken te wezen. Het is des Konings beste voorschrift, de beste regel voor de overheid, de beste gids voor de huisvrouw, de beste onderrichter voor de dienstknecht en de beste metgezel van de jongeling. Het is het spelboek van de schoolknaap en het meesterstuk voor de geleerden man. Het bevat ene keurige spraakkunst voor een nieuweling en ene diepzinnige verborgenheid voor een wijsgeer. Het is het woordenboek voor de onwetende, en het richtsnoer voor de wijze. Het verschaft kennis van vernuftige uitvindingen en duistere gezegden voor de ernstigste, en is zijn eigen uitlegger. Het moedigt de wijze, de krijgsman, de vlugge en de overwinnaar aan; en belooft ene eeuwige beloning aan de uitnemende, de overweldiger, de overwinnaar en de vermogende. En wat alles bekroont is dat de Auteur zonder partijdigheid en zonder geveinsdheid is, in Wien, geen verandering is, noch schaduw van omkering.
Rentmeester. Het is duidelijk dat gij er uitmuntend onderwijs uit geniet, anders zoudt gij zo diep niet in Zijne verborgenheden doorgedrongen zijn, en bijgevolg niet in staat geweest zijn, er zulk ene goede beschrijving van te geven. Ik heb somwijlen doorlezen, tot dat ik mijzelf verbeeldde in gezelschap te zijn met al de bewoners van het Paradijs. Het is Klein Geloofs geliefkoosde borst en des sterken mans vaste spijze. Het is de beste spiegel der vrouw, (2 Cor. 3: 18), waarin zij zowel haar hart als haar gelaat en het hart en gelaat van elk ander zien kan. Het is een zuivere weegschaal, waarin de mens zowel zijnen geest als zijne daden, kan wegen, en het zuivere gewicht van zichzelf en van alle mensen bepalen (Psalm 62: 10). Het is de beste verrekijker van de sterrenkundige (1 Cor. 13:12), waarin hij de zon, (Mal. 4: 2) de maan (Hoogl. 6: 10) en de zeven sterren, (Openb. 2: 1) en ene vreselijke verduistering voor de verdoemden kan zien; en het openbaart ene wereld, waarvan geen aardrijkskundige ooit ene landkaart kon geven en een weg derwaarts, die geen leeuw ooit betrad en welke het oog van enen gier nooit gezien heeft.
Herder. Het is waar, en het beste van alles is, dat het waarlijk vrijheid belooft aan allen, die deszelfs waarheden omhelzen, vrijheid van de heerschappij der zonden, des duivels, en des doods: en tenzij een. mens de waarheid, de wezenlijke waarheid ontvangt, hij nooit in staat zal zijn zichzelf te beheersen, of zijn humeur, zijne driften, zijne tong of zijn eigen zonde aan banden te leggen. Eilieve, hoe vordert Klein Geloof op dit ogenblik? Is de oude man nog dood en bewegingloos? Of is hij weer tot het leven gekomen?
Rentmeester. Klein Geloof is nu volgens zijn eigen zeggen in enen neteliger toestand, dan hij ooit geweest is, sedert hij aan de poort gedrongen werd.
Herder. Hoe langer hoe erger! Eilieve, welke vreselijke ramp is Klein Geloof nu overkomen. Is hij onder de doden of onder de verdoemden gekluisterd?
Rentmeester. Geen van beiden, evenmin is hij onder enig wettisch vonnis, noch van dood, noch van verbanning, behalve wat van hem zelve komt. Als hij één horzel bij zich heeft, gelooft hij dat hij er duizend heeft: en wat de Koning betreft, deze houdt Zijn oor gesloten voor al zijne gebeden; noch neigt Hij, zich, in de ergste gevaren, van Klein Geloof, om Zijn aangezicht te tonen. Zijn vreemde man is geweldiger dan ooit, hij, wederstaat hem in elk goed werk, weerspreekt elk goed woord en mengt zijne laagheid in elke goede gedachte. Hij arbeidt om hem trots, lichtvaardig en ijdel te maken in de dagen van voorspoed, om hem te doen wanhopen, of vertwijfelen, in de dagen van tegenspoed. In het kort, hij verijdelt zijne voornemens, dwarsboomt zijn raad en schokt zijne beste voornemens; hij berokkent schade aan al zijne beweegredenen, tracht zijne beste voornemens te bederven en hem te doen, feilen in de beste van alle oogmerken en, iü ko^ hij, gelooft werkelijk dat hetzelfde afschuwelijk monster, dat het lichaam aanvuurde hetwelk de goede man op de Koninklijken weg droeg (gelijk hem in de droom was getoond) nu dien, man heeft verlaten en diezelfden doden man, met al zijne helse hulpmiddelen, tot hem gebracht heeft. Dit is zijn tegenwoordige toestand, en hij verklaarde mij, dat hij slechts wenste, dat dit het ergste mocht zijn, maar hij veroorloofde dat het ergste nog moest aankomen en dat zijn staat nooit verbeteren zou.
Herder. Dan is de bestemming van Klein Geloof om even wanhopig te zijn als Kaïn, en dat zijne worsteling langduriger zijn zal dan de belegering van Troye!
Rentmeester. Hij zal u zulks vertellen, als gij alles kunt geloven, wat hij in dit opzicht zegt. Wat mij betreft, ik geloof er geen woord van; ook gelooft hij het zelf niet, noch in zijn hart, noch in het geweten, want die beiden logenstraffen hem in zijn aangezicht; ja zij logenstraffen elke uitroep van zijn ongeloof en wel zo, dat Klein Geloof deze vreselijke klacht niet kan uitspreken voor iemand van het vorstelijk zaad, zonder behulp van hem, die verhard is tegen alle vrees en wanhopend in elke onderneming.
Herder. Klein Geloof is onder 's Konings zaad, gelijk een schaap, die de voetontsteking gekregen heeft. Men kan de hoef afschillen, die pappen, verzachten, verbinden, of er aan doen wat gij, wilt, de ziekte zal uwe beste, bekwaamheid in verlegenheid brengen, en somwijlen zal het arme dier onder het lopen hinken, nadat gij er alles aan beproef d hebt.
Rentmeester. Dat kan zijn; maar Klein Geloof heeft ene omstandigheid die zijn geval onbeschrijfelijk wanhopend maakt, hetwelk dit is. Er is er een van 's Konings zaad, wiens naam is Twijfelachtig en hij wordt waarlijk terecht zo genoemd; want somwijlen betwijfelt hij elke zaak, zelfs of er een Koning zij of niet? Of hij een Vader heeft of niet? Of hij zelfs een schepsel van enen, dag, is, of een die van eeuwigheid een aanwezen had? Of de oorkonden van Sion waarachtig of vals zijn? Of het Gods Woord is, of dat het verdichtselen van mensen zijn? Of zijne ervaringen, wezenlijk of bedrieglijk zijn? En, of het vorstelijk zaad zal eindigen in de eeuwige gelukzaligheid of in vernietiging? Klein Geloof heeft op zich genomen deze twijfelende te verzorgen, te onderwijzen en te bevestigen en hij is zo ijverig in dat werk geweest, dat hij, zijn broeder zover heeft voortgeholpen, dat hij in dezelfde verlegenheid is als de haagmus, die, door de koekoek van haar eigene eieren beroofd zijnde en een van de hare in plaats van hare eigene achterliet, om uit te broeden, welke zij uitbroedde en opkweekte totdat zij te verslindend voor de stiefmoeder werd om te voederen, hare voedstermoeder in het nest sleepte, en de laatste maaltijd maakte van hare weldoenster.
Herder. Het is algemeen bij de handwerksman, om een leerling. zolang te onderrichten, tot dat hij de bekwaamste handwerksman wordt, en zijns meesters vertrouwen, zo niet zijnen naam doet zinken.
Rentmeester. Dat is waar; maar wat de moeite van Klein Geloof verzwaarde, was, dat arme Twijfelachtig verscheidene dagen achtereen waanzinnig was geweest; gedurende welken tijd Klein Geloof alle mogelijke zorg aan hem bewezen had en hij waarlijk aan het herstel zijns broeders begon te wanhopen. En op diezelfden tijd werd Klein Geloof ook droevig door de vreemden man gekweld, de horzelen waren ook zeer druk bij hem bezig, hetwelk hem geen kleine zieledroefheid was, daar hij zijn broeder niet kon oppassen zonder een droevig gelaat te vertonen. Evenwel lag Klein Geloof zijn gemoed vrijmoedig voor Twijfelachtig open, ten einde hem, zo mogelijk voor zinken te behoeden. De laatsten nacht dat hij hem oppaste, zwoegde hij hard om hem te vertroosten en worstelde geweldig met de Koning voor hem, en de volgenden morgen, toen Klein Geloof hem ging bezoeken, vond hij hem in zijn bed overeind zitten, met lofliederen Gods in zijnen mond, met zulk een gejubel, als Klein Geloof nooit gehoord had en scheen in zulke verrukkingen als hij nimmer had gezien. Hij verklaarde dat hij de gehelen nacht bij de Koning was geweest. dat hij dingen had gezien, die hij nimmer kon beschrijven en zaken had gehoord, die hij niet kon verhalen.
Herder. Dan vertrouw ik dat Klein Geloof zijn hart verwarmd heeft bij het vuur zijns broeders en deelnam aan zijn feestmaal, want wanneer de Koning ooit een ziek kind herstelt of opheft, beloont hij ze gewoonlijk die hem verzorgd hebben en medelijdend met hem geweest zijn in zijne ziekte: Ik zal hen vertroostingen wedergeven, namelijk hare treurigen (Jes. 57: 18)
Rentmeester. Of het ter beproeving van Klein Geloof was, of tot enig ander doeleinde, kan ik niet zeggen, evenwel was het hier zodanig niet, maar geheel strijdig; want zodra Klein Geloof het hemels gelaat zijns broeders zag en zijnen heiligen triomf hoorde, bezweek zijn hart in hem, zijn gelaat scheen treurig en hij werd gelijk een stomme, in wiens mond geen jubeltonen zijn. Zijn broeder bezocht hem, om met hem te juichen en de Koning ten zijnen behoeve te loven, maar hoe meer hij hem aanzette, hoe meer hij hem beschaamde, totdat hij genoodzaakt was zich te onttrekken in de bitterheid zijner ziel. Zijn gevoel was, zei hij, op dien tijd gelijk aan dat, wat Haman bezielde toen hij zijn hoofd bedekte en zich naar zijn huis spoedde, treurende, na de ere welke Mordechai aangedaan werd; of zodanig een als Saul bezielde, toen hij David tot Rama vervolgde. Om kort te gaan, hij vertelde mij, dat hij geloofde bezeten te zijn.
Herder. De werkingen van de jaloersheid en het gevoel dat daardoor veroorzaakt wordt, is niet ongelijk aan datgene, hetwelk door de verdoemden zal worden gevoeld op de dag huns oordeels, wanneer zij het wijf des Lams, het voorwerp van hunnen eeuwigen haat in al hare heerlijkheid zullen zien, en zichzelf in al hun schuld en onreinheid, blootgesteld aan eeuwige schande en verachting (Dan. 12:12). Wangunst is een geest, die alle vrede en troost verzwelgt en de vlam derzelve is zo geweldig als jenever kolen. De jaloersheid is zo hard als het graf; hare kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren (Hoogl. 8: 6).
Rentmeester. De wijze man was goed bekend met de grote hitte van dat vreemde vuur, want toen hij de Allerhoogste tot jaloersheid verwekte door enen tempel te bouwen voor Kamos en voor Molech, en hij Astoroth en Milchom achterna volgde (1 Kon. 11: 5 7), zond Jehovah Ahia tot Jeroboham zeggende: Ik zal het koninkrijk van de hand van Salomo, scheuren, en u tien stammen geven (vers 31). Daarom dat zij Mij verlaten, en zich neergebogen hebben voor Astoroth, Kamos en Milchom (vers 33). Zo zal Ik u, Jeroboham, nemen, en gij zult regeren over alles wat uwe ziel zal begeren; en gij zult koning zijn over Israël (vers 37). En het zal geschieden, zo gij horen zult, al wat Ik u zal gebieden, en in Mijne wegen zult wandelen, en doen wat recht in Mijne ogen is, houdende Mijne inzettingen en Mijne geboden, gelijk Mijn knecht David gedaan heeft; dat Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk Ik David gebouwd heb, en zal u Israël geven. En Ik zal om diens wil het zaad van David vernederen; nochtans niet voor altijd (vers 38, 39). Daarom zocht Salomo Jeroboham te doden! maar Jeroboham, maakte zich op, en vlood naar Egypte, tot Sisak, de koning van Egypte, en was in Egypte totdat Salomo stierf" (vers 70). De jaloersheid brandde in dezen wijzen man waarlijk met een vreselijke vlam, en geen wonder, want hij had de Heere tot jaloersheid verwekt door hetgene geen God was, en de Heere verwekte hem tot jaloersheid door een, die geen koning was. Evenwel zal het zaad van David niet voor altijd verdrukt worden.
Herder. Het is ene verschrikkelijke zaak, om de Koning tot jaloersheid te verwekken met vreemde goden, of met iets anders. Hij. kan het niet dulden dat Zijne zonen en dochteren Hem tot ijver verwekken (Deut. 32: 16 19), ook zal Hij zulk een gedrag, niet voorbijzien zonder er over misnoegd te zijn.
Rentmeester. Klein Geloof had de Koning vertoornd door zijne warme gehechtheid aan de Hagarenen; en hij wordt nu tot j jaloersheid verwekt door des Konings tedere genegenheid voor zijnen broeder Twijfelachtig, die door al de bedienden gehouden wordt voor de zwakste en de gebrekkigste door de engelse ziekte, van al het koningszaad. En om overtroffen en ontkleed te worden door zo iemand, is voor Klein Geloof zeer vernederend, en zodanig in de engte gehouden en in de geest gebonden te zijn, dat hij moet opzien en beven gelijk een booswicht voor zijnen verrukten broeder, heeft zijn gemoed zulk ene wond toegebracht, dat hij twijfelt of het ooit hersteld zal worden. Ja zelfs verklaarde hij, dat hij wenste, dat hij hem in het geheel nooit verzorgd had, maar zei, dat hij dacht hem ver genoeg vooruit te zijn gekomen, en wenste hem achter zich langzamerhand te gewennen; maar nooit had hij gedacht, dat hij op zulk ene wonderlijke wijze, als die, zou worden verlost, en dat hij zelf met afgrijzen getroffen zou zijn op het gezicht daarvan.
Herder. Het is ene zware beproeving, en een van de vreemde zaken, die het zaad des Konings gebeuren. De kinderen des Konings evenaren hunnen vorstelijken Vader, een van Wiens namen is IJveraar (Exod. 34. 14). En wat mij betreft, het zou mij niet verwonderd hebben, als Klein Geloof ziek naar bed was gegaan. Zijne moeder kreeg eens een gezelschap van jonge maagden rond haar, voor wie zij de onvergetelijke schoonheid en uitnemendheid van haren echtgenoot zodanig aanprees (Hoogl. S. 10 en vervolgens), dat zij Hem zochten en vonden. En toen Hij met haar verkeerde en ondertrouwde, bezweek zij, en ging krank van liefde naar bed: Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien. gij mijnen liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde" (Hoogl. 5: 8). Toen de Heere Uza sloeg, om het tegenhouden van de ark door zijnen vleselijke arm, was David misnoegd en wilde de ark niet naar zijn eigene stad vervoeren, maar voerde die ter zijde af naar het huis van Obed-Edom; maar toen het bericht tot David kwam, dat God het huisgezin te Obed-Edom en alles wat hem betrof, gezegend had om der arks wille, voerde David. die henen naar zijne stad (2 Sam. 6: 8 11). De jonge prinsen en prinsessen zijn zorgvuldig over hun kleine broeders en zusters, verzorgen hen gaarne en zijn begerig hen in de tegenwoordigheid des Konings te helpen; maar het schijnt, als aan hun troetelkinderen meer toegegeven wordt dan aan hunzelf, en dezen vergund worden in de gelaatskamer te wonen, terwijl zijzelven er buiten gesloten zijn, dan is het vreselijk.
Rentmeester. Zo ondervindt Klein Geloof het. Hij zei, dat hij het in zijn hart vond, om zijn broeder te schelden, totdat hij hem beledigd, uit zijn humeur gebracht en hem van al zijne vertroostingen beroofd had, ja zelfs dacht hij, dat hij enen haat tegen hem gevoelde en het geheim ontevreden was over zijn geluk, en zelfs lage gedachten koesterde van s Konings getrouwheid en waarheid, omdat hij zelf verlaten werd, terwijl Twijfelachtig zoveel vergund werd. "En dit is", zei hij, "niet de onvergefelijke zonde? Is het niet zondigen tegen kennis, overtuiging, licht en liefde? Is het niet de geest der genade smaadheid aandoen en de wil des Konings weerstaan? Ik heb anderen onderwezen en zelf zal ik een verworpeling worden!"
Herder. Een oprechte beminnaar, die overweldigd is en op de barmhartigheid van de overweldiger rust, kan geen toornige blik van Hem verdragen. Klein Geloof heeft de Koning lief en kan daarom niet dulden het juichen van Twijfelmoedig aan te horen, terwijl hl zelf stom is; en het is geen wonder, want naar uw eigen zeggen is de naam des Konings IJveraar"; de Koningin is wegens haar jaloersheid vermaard en daarom gelijken de kinderen op hen beiden.
Rentmeester. Dat is waar: er bestaat niet alleen ene familie gelijkenis op de kinderen in de gelaatstrekken, maar de kinderen beërven een groot deel van de geest, het humeur en de neigingen hunner ouders. En ik ben zeker dat Klein Geloof, op dit ogenblik, zijn aandeel heeft van woedende jaloersheid, want hij verklaarde mij, dat Kaïn nooit zijn broeder Abel meer benijdde, dan hij het geluk van zijn broeder Twijfelmoedig misgunde. "En waar dat eindigen zal", zei hij, "weet ik niet."
Herder. Er is een groot verschil tussen de wangunst van Kaïn en die van Klein Geloof. Klein Geloof heeft de tegenwoordigheid des Konings en ene kennis van Zijne liefde gesmaakt, hetwelk Kaïn nooit ondervond. Kaïn verwachtte goedkeuring des Konings en zijn aanneming, op grond van verdienste;, terwijl Klein Geloof van zich zelve walgt om zijne wanbedrijven. Kaïn was een ongelovige, Klein Geloof is een gelovige. Kaïn was een knecht, Klein Geloof is een zoon; Kaïns nijd ontstond uit hoogmoed, eigenzinnigheid en verkeerdheid; Klein Geloofs wangunst ontstaat uit krankheid van liefde, daar hij het genot van 's Konings aangezicht mist en zijne eerste liefde heeft verlaten. Kaïn was vertoornd, omdat hij geen aanneming kon verwerven door zijne ingebeelde waarde; Klein Geloofs woedende jaloersheid ontstaat uit het gemis van hetgeen hij nooit verdiende. Kaïn haatte de Koning, Klein Geloof bemint Hem. Kaïn begeerde de Koning naar zijnen wil te buigen, Klein Geloof wil lijdelijk liggen, en zich in zijnen Vorst verlustigen. Kaïns toom is algemeen bij een onverzoenlijke vijand; die van Klein Geloof is algemeen bij een ongeveinsde beminnaar.
Rentmeester. De getrouwheid, en de liefde van Klein Geloof zijn blijkbaar genoeg voor elken persoon van onderscheiding, schoon het voor hemzelf zo niet schijnen mag; want een persoon, die verward en verwilderd is, in een hevige bestrijding, kan niet behoorlijk over iets oordelen. En nooit was Klein Geloof meer verlegen en verslagen, dan hij op dit ogenblik is; hij verklaart dat zijn gevoel bedroevender geweest is onder het benijden van het geluk zijns broeders, dan het ooit was in de zandbank, of als hij door de horzelen verjaagd werd, of zelfs in de kaken van Leeuw.
Herder. Ik moet mij verwijderen, ik ga een nieuw stuk land in gebruik nemen, dat in de voren ligt (Ps. 65: 1 l), en daarom moet er de eg overheen, eer ik er mijne kooi kan opslaan. Anders zal ik voor de morgen vele schapen in de voren hebben.
Rentmeester. In de voren? Wat bedoelt gij daarmede?
Herder. Wanneer wij een stuk lands, in gebruik nemen, dat met voren beploegd is, halen wij er de eg overheen, om de voren aan te vullen en het een weinig vlak te maken; en als de schapen in een stuk weiland zijn, dat met voren geploegd is, ben ik verplicht nauwkeurig toe te zien; want als een schaap bij, een voor gaat liggen en er bij ongeluk op zijn rug invalt, kan hij niet meer opkomen, maar zou er in omkomen, als de herder het niet ophielp: "Wee over hen die alleen is als hij valt en er is geen ander om hem op te helpen."
Rentmeester. En, eilieve, hebt gij er ooit een gevonden, die op die wijze gevallen was?
Herder. 0 ja, dikwijls. Het is zeer algemeen dat schapen in de voren geraken. Maar het is het ergste voor de ooien die bevrucht zijn: zij geraken er telkens in en als zij in de voren liggen zijn zij hulpelozer dan allen, want zij hebben weinig kracht om te spartelen, en als zij zulks doen, bezeren zij zich slechts, want zij zijn zeker er niet uit te komen zonder er uitgelicht te worden; en als zij opgeholpen zijn, kunnen zij niet gaan zonder de hand van hem, die "de zogend zachtjes leidt". Om welke oorzaken ik niet gaarne lang achtereen van de kudde af ben, tenzij ze op de vlakke grond zijn.
Rentmeester. Gij kunt het beste over uw eigen zaken oordelen. Laat mijne betrekking op gezelschap en uwe gesprekken uw gemoed niet in banden brengen. Wanneer de gelegenheid het veroorloofd, wees dan zo goed mij aan het Vorstelijk Paleis te komen bezoeken en laat het zijn, wanneer het u het beste gelegen komt. Vaarwel. Ik hoop, dat gij de kudde zult vinden onder de tedere zorg des Opperherders, die beloofd heeft, dat zij zullen weiden in groene weiden en in veiligheid neerliggen.
Herder. Ik dank u voor uwe goede wensen en hoop dat gij de Vorstelijke broederschap mij voorspoed vindt en Klein Geloof hersteld van zijne brandende jaloersheid, naar de oude belofte. Ik zal het derde deel in het vuur brengen; en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft; het zal Mijnen naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: het is Mijn volk; en het zal zeggen: de, Heere is mijn God." (Zach . 13. 9).