TWEEDE SAMENSPRAAK
Herder. Wel Mijnheer, gij loopt totdat gij geheel buiten adem zijt.
Rentmeester. Ja, ik ben een half uur over de bepaalde tijd, maar ik kon het niet helpen; want juist toen ik weg, wilde gaan, kreeg Klein Geloof mij beet, zoals hij dat dikwijls doet; want als er niets op de tafel is, dat hij kan eten, dan ben ik er zeker van dat hij mij volgt naar de spijskamer, de kelder, of de provisiekast, om te zien of ik niet een geheim brokje, of dropje vertroosting, voor hem bewaard heb; en als ik het heb, geef ik het hem gewoonlijk.
Herder. Ik dacht gisteravond, dat als iemand, ons gesprek van gisteren. gehoord had, het veel lachen onder de zotten zou veroorzaakt hebben: ja, en als sommigen, die Herders en Rentmeesters genoemd worden, onze redevoering over Barensnood, Geboorte en dergelijke gehoord hadden, dan zouden zij ons gelasterd hebben als onbetamelijk en onkuis, zo niet bespot over het gebruiken van zulke onreine taal.
Rentmeester. Hij die te rein in zijnen mond is om de geheiligde woorden van de oorkonden des Konings te bezigen, is te verlaagd én te onrein in zijn gemoed, om in de dienst des Konings gebezigd te worden. De heilige oorkonden van Zijne Majesteit, en de woorden waarin zij uitgedrukt zijn, werden door de reinste Geest, die ooit bestond, ingegeven en door de heiligste mensen, die ooit bestonden, te boek gesteld; daarom werpen zij, die de gezonde woorden der heilige oorkonden lasteren als onpasselijk en onrein, hun zwadders op de Auteur der stijl, en op de heilige familie welke de erfgenamen zijn der belofte, en moeten door enen verschillenden geest van de hun worden bestuurd, welke geen andere kan zijn dan die een vuile of onreine geest genoemd wordt.
Herder. Zo het Petrus niet toegelaten werd, de heidenen, die de Heere geheiligd had, gemeen of onrein te heten, welke vrijheden moeten zij dan nemen, die zulk ene taal bezigen tegen de woorden van des Konings mond. "Zou een man reiner zijn dan zijn Maker?" (Job. 4: 17). "De redenen des Konings zijn reine woorden". (Psalm 12: 6). "Ja gelouterd". (Psalm 119: 140). "Elk woord is doorlouterd", (Spreuk. 30: 5). "En zij zijn liefelijke redenen". (Spreuk. 15: 26).
Rentmeester. Zij die daar zeggen: "Houdt u bij u zelven en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij. Dezen zijn een rook in 's Konings neus, een vuur, de ganse dag brandende" (:Jez. 65: 5). Welk vuur niet anders kan zijn dan het vuur der zonde; en de rook is de vlam en de stank van de hoogmoed en van de onwetendheid, waarmede deze schepselen vervuld zijn. Evenwel, wij hebben een geslacht, dat rein is in zijne ogen; maar het ergste daarvan is, dat zij' nooit van haren drek gewassen waren. (Spreuk. 30: 12).
Maar wij zullen voortgaan met onze goede gesprekken over de Koning, en gebruik maken van de woorden, welke Zijnen Geest onderwijst; en deze reinen overlaten aan de barmhartigheid of wrake, van Hem, die gezegd heeft: "Die het woord veracht, die zal verdorven worden". (Spreuk. 16:13). En op de groten dag, wanneer de verborgenheid der ongerechtigheid geopenbaard zal worden, zal hun reinheid aan het licht gebracht worden; en dan zullen wij de voldoening smaken van te zien wat het werkelijk is, en dienovereenkomstig te oordelen.
Herder. Toen wij gisteren scheiden, hebt gij gesproken van de slechte opvoeding die Klein Geloof gehad heeft; en dat hij somtijds toegelaten werd naar Hagar te gaan om door de kinderen der dienstbaarheid te worden rondgedragen. Als dat het geval is, dan verwondert mij de zwakheid van Klein Geloof niet. Ik zou denken dat vrije vrouwen, het Koninklijk zaad, en de vaste en aangestelde dienaren van het Huishouden het uitsluitend en gehele bestuur over de kinderen des Konings moesten hebben.
Rentmeester. Als Sara, of de erfgenamen der belofte, of een van Sara's dochters die goed handelen, de gehele zorg over hen hadden, dan zou het niet zijn gelijk het is. Zodra, Izak geboren was, dreef. Sara Hagar en ook haar zoon uit. Zij wilde nooit de dienstbare vrouw toestaan de erfgenaam der belofte aan haar borst te leggen, opdat de t~ uit het lichaam der dienstmaagd haar beminde erfgenaam niet zouden schaden; noch haar toestaan in. het huis te blijven, opdat het kind haar slechte gewoonten niet zou aanleren: noch haar dierbaar kind evenmin. Izak moest de staat van zijn kindsheid zonder speelmakker doorbrengen liever dan van dat spottend kind des vleses het tollen of boogschieten te leren.
Herder. Hagar moet ongetwijfeld enen eeuwige haat tegen Sara, en de Ismaëlieten tegen de Israëlieten hebben. Het huis van Saul was het nooit eens met het huis van David, noch de dienstbare vrouw met de gehuwde vrouw. Sinaï en Sion kunnen nooit overeenstemmen noch kan de verlaten Hephzibah goedkeuren: en zij die pogen hier verzoening te bewerken, staan in ene bres die nooit toegemaakt kan worden; en verkondigen vriendschap waar de Koning vijandschap gesteld heeft, en maken vrede waar Hij beide een zwaard en een vuur gezonden heeft. Als iemand der dienstbare kinderen te kort bij het hof van Sion komen, dan komen zij als. spionnen, om de torens te tellen, de bolwerken te beschouwen of in te dringen in het bestuur van het Huishouden, in de regels daarvan, de wegen daarvan, en om een weinig te weten van de zuivere. taal van het Hof; alleen opdat zij in staat zouden zijn, om enige der zonen en dochteren Sions te verstrikken. Egyptenaars zullen zich Egyptenaars betonen.
Rentmeester. Het is waar; en wij weten dat Egypte de meest aan afgoderij en toverij overgegeven plaats onder de hemel was; en de apostelen verklaarden, dat al de kinderen der genade in Galatië, die naar de zinnebeeldige Hagar gingen, betoverd waren. 0, uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd! Maar wij hebben er aan het Hof die Hagar hoog roemen, en over hare familie wenen, die zelfs zo vol vleselijke smaak zijn, dat zij hun bitse verwijtingen uitwerpen tegen die welke getrouw zijn aan 's Konings Huisgezin, en die sommigen het Vorstelijk zaad noemen die zelfmoord zijn komen, wanneer de wetten van Sion verklaren, dat geen moordenaar het eeuwige leven in hem blijvende heeft en zelfmoord is de ergste van alle moord.
Herder. Zo dit het geval is, moet het ongetwijfeld zwaar gaan met 'deze drie arme kinderen., Vergeef mijne onbescheidenheid, Mijnheer, terwijl ik om inlichting vraag, wie. is de vroedvrouw van hare Majesteit? of liever, wie zijn haar vroedvrouwen? want ik veronderstel dat zij er meer dan één heeft.
Rentmeester. Er zijn er twee, en niet meer. De beroemdste is ene juffrouw Liefde. Hare stadswoning is binnen Jeruzalem, maar haar buitenverblijf is te En Rogel (1 Kon. I: 9), dat zijn de tuinen des Konings, en ligt tussen Bethlehem en het dal Hinnoms. De andere is juffrouw Waarheid: zij is te vertrouwen, maar de andere is de beroemdste. Maar deze hebben personen die onder hen staan, maar zij zelven hebben altijd de opperheerschappij,.
Herder. En werd de Koningin door juffrouw Liefde van Zwak Hart, Domme Duif en Klein Geloof verlost, of door de anderen.
Rentmeester. Mejuffrouw Liefde was op haar buitenverblijf en gaf bevelen, en had er op ene verborgene wijze ene hand in, maar zij verscheen niet in persoon; als zij, dat gedaan had, zouden de zaken beter bestuurd geworden zijn; dat wel nodig was, want de Koningin baarde deze drie kinderen zeer slecht. Zij was gedurende de gehelen tijd van hare dracht zeer door ziekte gekweld; en nadat zij bevrucht. was, had zij veel schrikken en plotselinge overvallen, die een zware somberheid op haar gemoed brachten, en haar aan veel dienstbaarheid en vrees onderwierpen; en wat de, moeder aandoet, doet het kind eveneens aan, want dat wordt uit hare fonteinen gespijzigd. Toen deze drie kinderen geboren werden, vertoonden zich onderscheidene kenmerken van ongesteldheden en schrikken der moeder op hen, die juffrouw Liefde afzuivert en verdrijft met een weinig vreugdeolie. (Jez. 61: 3), gemengd met manna dat verborgen is (Openb. 2: 17). Er huisvest geen vrees in de liefde, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten, want de vrees heeft pijn; en die vreest, is niet volmaakt in de liefde (1 Joh. 4: 18). De kinderen die volmaakt zijn in de liefde, zijn waarlijk wijs, want zij kennen hunnen Vader! "De liefde is uit God; en een iegelijk die lief heeft, is uit God geboren, en kent God" (1 Joh. 4: 7). En hij is "waarlijk een wijs kind die zijn eigen Vader kent"; zeggen zij die spreekwoorden bezigen en ik geloof dat het zo is. Echter kunnen de wezenstrekken van de familie meer vertrouwd worden, en zij zijn voor sommige huisvaders meer bevredigend, dan de stellige verzekeringen der moeder, omdat het ondervonden is, dat er doodsbed belijdenissen zijn, die al zulke verzekeringen gelogenstraft hebben.
Herder. Dan veronderstel ik dat het Juffrouw Waarheid was, die de Koningin van deze drie 'Verlost heeft; en gij zegt dat zij ene voorzichtige vroedvrouw is, schoon de andere meer beroemd is, daarom kunnen deze kinderen volmaakt of volkomen in de waarheid zijn, schoon niet vol maakt in de lief de.
Rentmeester. Juffrouw Waarheid verloste de Koningin van die allen, en de indrukken van hare handen zijn op hen zichtbaar, en de Koning erkent ze; want Hij zei: "Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden, tot enen Heiland" (Jes. 63: 8). En zeker is het dat de waarheid vrijmaakt (Joh. 8: 32); vrij van de dood, schoon niet altijd van de vrees daarvan; want sommigen zullen verlost worden van de eeuwigen dood, die, door de vrees daarvan, hun gehele leven door der dienst baarheid onderworpen waren. Dus maakt de Waarheid vrij; maar de volmaakte lief de dringt de vrees buiten, het kind der Waarheid is veilig, maar het kind dat in de liefde volmaakt is, is het gelukkigste.
Herder. Dan blijkt het dat de Koning er sommigen als de zijne kan toe eigenen, die vooralsnog Hem nooit konden omhelzen.
Rentmeester. Ongetwijfeld kent Hij de zijnen, hetzij dat allen die de Zijnen zijn Hem kennen of niet: eh zeker is het dat al het zaad Hem zal kennen, van de grootste tot de kleinste, eer zij, henen gaan. Hij die de waarheid en de heiligen lief heeft, heeft inderdaad en in Waarheid lief: en kan daarom weten dat hij uit de Waarheid is, en kan zijn hart verzekeren voor Hein (1 Joh. 3: 18, 19). Maar ofschoon de Koning hem kent en erkent, zo kent hij de Koning nochtans niet in de uitgebreidste zin, noch kan hij vredig Hem als zijn Vader omhelzen; en daarom heeft hij. er de troost niet van, omdat, ofschoon hij de Waarheid en de Heiligen liefheeft, hij niet volmaakt is in de liefde: en hij die niet lief heeft, kent God niet (1 Joh. 4: 8), ofschoon God hem kent.
Herder. Ik dank u voor uw bevredigend besluit. Maar ik bid u, zeg mij Mijnheer, werden alle drie deze kinderen opgevoed in het paleis waar gij zijt, of in een ander? Want ik weet dat de Koning onderscheidene paleizen of verblijfplaatsen onder het volk heeft.
Rentmeester. Zij werden niet allen in het Vorstelijk paleis in de grote Residentie opgevoed, schoon zij daar een korten tijd' waren. Zwak hart werd door de raad van enige bestuurders naar het Noorden gezonden, naar hetgeen het paleis van de Hogepriester genoemd wordt; waar hij ijzeren veren in zijn hals droeg, om zijn hoofd rechtop te doen houden, en beugels aan zijne benen en enkelen, om zijne leden in zijn fatsoen te zetten, en zijne kromme benen recht te krijgen, en hem behoorlijk voor de dag te doen komen, en zich te kunnen onderwerpen aan de ontelbare menselijke inzettingen" vormen en bevelen van het huis: maar, uit gebrek aan ene sterke borst, en ene behoorlijke opvoeding in zijne jeugd, bleef hij lelijk, onevenredig en met de Engelse ziekte gekweld, tot op enige weinige dagen voor zijnen dood, maar bij zijn verscheiden bleek hij een volkomen man te zijn.
Herder. En ik bid u, zeg mij eens, wat is er van Botte Duif geworden? Werd hij naar dezelfde plaats gezonden? Zo ja, dan durf ik wel zegwen dat het hem even slecht ging als de andere.
Rentmeester. Neen hij ging niet met zijn broeder mee, hij werd naar Bethel gezonden om te wonen, hetwelk in het zuidelijk land ligt, bij de beroemde stad die eens de verblijfplaats van Melchizedek was, waar de 'lucht zuiver en het land vlak is, waar overvloedig zon en warmte is, en dat toch beroemd is door hare koele winden op zekere jaargetijden. Hier was hij onder de leiding van enen getrouwen uitmuntenden leermeester en bestuurder die hem met Gods hulp, zo vooruit hielp, dat zijn gedrag, opgeruimd gelaat en de innige genegenheid des Konings jegens hem in de eeuwige jaarboeken opgetekend staan als des Majesteits dierbare Zoon en Zijn troetelkind waarover Zijn ingewand rommelt, en over wien Hij zich zekerlijk ontfermd heeft (Jer. 31:20). Zodat de oude naam: Botte Duif, in een elks mond wegstierf, en in de tijd geheel uitgewist werd.
Herder. Eveneens gaat het met enigen van de kudde, die in de handen van zorgvuldige herders komen, die hen onder hoger bestuur geen gebrek doen lijden, maar hen doen neerliggen in grazige weiden en zachtjes voortvoeren aan zeer stille wateren (Ps. 23: 2), terwijl anderen toegelaten worden door de wolf verstrooid te worden, in talloze hoeken en heggen in deze dagen der wolk en der donkerheid (Ezech. 34: 12). Het verlorene wordt niet opgezocht, de weggedrevenen worden niet wedergebracht, de gebrokene worden niet verbonden, en de kranken worden niet gesterkt" (Ezech. 34:16), Een mens zonder geestelijk verstand is een dwaze herder; en als hij er een is die geen achting voor zijne kudde heeft, dan waren zij beter zonder hem dan met hem, want, wanneer zij allerwege verstrooid zijn als schapen die geen Herder hebben, dan zal de Eigenaar hen zelfs opzoeken, gelijk geschreven is: "Ik, ja Ik zal naar Mijne schapen vragen, en zal ze opzoeken" (Ezech. 34: 1 l). Anderen besteden de helft van hunnen. tijd. met hun, zoals men, het noemt, te kammen, hetwelk gedaan wordt door ene grote krukstok, in de vorm van ene kapitale Y in de grond te slaan, terwijl het arme sch~l met zijn nek achterover aan die kruk hangt aan ene pen, die bovenaan door de twee krukken henen steekt en de herder knipt de losse, slingerende en verwarde wol af, om het schepsel tot op de ogen vol en rond te doen zien; wanneer het geraamte, als gij het moest optillen, zo licht is als een uil, en hare ribben zijn als een speldenpapier en, ais het slechts spreken kon, zou het schreeuwen: Ik word mager, ik word mager, de ganse dag door" (Jez. 24: 16). "Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol; maar de schapen weidt gij niet (Ezech. 34: 3). En wederom: "En de herders vraagden niet naar Mijne schapen; maar de herders weidden haarzelf, maar Mijne schapen weidden zij niet (Ezech. 34: 8). Maar zeg, mijnheer, waar is Klein Geloof?
Rentmeester. Klein Geloof is in het Stadspaleis.
Herder. Groeit hij wel iets? Is er enige waarschijnlijkheid dat zijn naam in de vergetelheid zal begraven worden, gelijk die van zijn broeder Botte Duif? of is hij nog klein geloof, en klein van gestalte?
Rentmeester. . Hij is nog klein geloof; en die naam is, tegelijkertijd, toepasselijk op sommigen die van een zeer groot geloof spreken, die niet meer lauwerkransen van hun overwinnende kracht en heldendaden te tonen hebben dan hij heeft.
Herder. Als iemand geloof heeft, moet hij het in de Koning hebben; en als hij, genoeg heeft om door te leven, te strijden, te arbeiden en te wandelen, dan is zulks genoeg: het wordt zelden gegeven om er op te roemen; zijne Majesteit doet niets tevergeefs. Maar de reden waarom ik het vraag, is omdat somtijds de kinderen die in de groei belet zijn, uit gebrek aan goede opvoeding, en anderen die niet zeer gevoeglijk of ooglijk in hun jeugd of kindsheid zijn, daar in latere jaren door groeien, gelijk Botte Duif zulks deed.
Rentmeester. Als een zwak kind eens in de handen van Hagar valt, en met de tijd deerlijk verzot op haar wordt, en hare borsten zuigt totdat zij die begeert boven alle anderen, en een speel en schoolmakker met hare kinderen wordt, zijn de gevolgen niet spoedig kwijt te raken: sommigen krijgen de uitterende ziekte, die zo diep geweest is, dat hun vlees wegteerde, zodat het niet gezien kon worden; en hun beenderen die niet gezien werden uitstaken (Job 33: 11). En Klein Geloof zelf, die geen kind in kennis is, hoewel hij klein is in het geloof, ziet de huichelarij der oude vrouw, en de gevaarvolle toestand van hare familie, en kermt dikwijls onder de dienstbaarheid, waaraan hij tot op dezen dag onder hen verbonden is: maar hij kan er niet van loskomen; ook wil hij niet, voor dat het hem vergund wordt een kennelijk gezicht van het aangezicht des Konings te hebben. En alhoewel velen van de ondergeschikten grotelijks te laken zijn, omdat zij, de kinderen der dienstbaarheid rondom het paleis lokken, en die toe te laten hem op te voeden die zo onverschillig zijn, dat zij er zich niet over bekommeren welke armen hem omhelzen, als zij hun salaris nu kregen; nochtans was Klein Geloof eertijds ook zelf s te berispen; want hij heeft veel gezonde raad en waarschuwing gekregen sedert dat hij bekwaam is geweest om die te ontvangen; en nochtans hunkerde hij naar de verblijf plaats van Hagar, en elke keer liep hij stil weg om een spelletje met de Hagarenen rond de berg te spelen; en soms geraakte hij, met hen aan het twisten, of 'liever spotten, over de dagorders van Sion, dat gelijk is aan die enen hond bij de oren grijpt (Spreuk. 26:14), want zij hadden te veel van de wijsheid der slang van Klein Geloof, die slechts uitgerust was met de onschuld ener duif; zodat zij hem in het hoofd vergiftigden: en hem met een verbroken oordeel naar huis zonden. Hun bedrieglijke redenering en Sions, dagorders veroorzaakten een lang voor en tegen in zijn gemoed; zodat hij lang met elke wind heen en weder geschud werd (Efez. 4: 18), op generlei wijze versterkt, bevestigd noch verzekerd zijnde.
Herder. Goed, Mijnheer! maar Klein Geloof is niet zonder de belofte des Konings: "Zij;die in de geest dwaalden zullen tot het verstand komen"; en als hij vergiftigd is geworden wordt er gezegd, dat als zij iets dodelijks eten, het hen niet zal schaden; want gij weet dat er balsem is in Gilead, en een heelmeester aldaar.
Rentmeester. Zeer waar: maar als een onbedachtzaam, kind de Koning tergt om. een vurige slang te zenden, kunt gij verzekerd zijn, dat hij hem de beet zal doen gevoelen, en het venijn ook, eer Hij een geelkoperen zal doen vertonen, of een bevel uitvaardigt om te leven door daarop te zien.
Herder. Ik bid u, Mijnheer, mij te zeggen wat de klachten van Klein Geloof zijn.
Rentmeester. Zijne klachten zijn talrijk: want hij klaagt altijd. Maar de voornaamste zijn, dat hij zwak is in zijne knieën, los in zijn lenden, en iets van verlamming heeft in zijne handen, welke ze altijd doet neerhangen; en hij is schroomvallig in zijn gemoed, vreesachtig in zijn hart en zwak in zijne enkels, zodat hij zijne schoenen niet over zijn hielen kan krijgen: het is ene zeldzaamheid om zijne voeten geschoeid te zien. (Efez. 6:15). En daar hij gestadig met Hagar's jongens aan het spelen geweest is, heeft hij, hun verachtelijke, lage en onpasselijke manieren en wegen aangeleerd, waarom hij geruime tijd uit de eetzaal gehouden is.
Herder. Maar hij is niet zonder zijne beloften, noch zonder de bevestigde liefde en toegenegenheid van zijnen. Vorstelijken Vader, die zijnen dienaren gelast de zwakke handen te sterken, de wankelende knieën te schragen, de trage handen op te richten en' tot de vreesachtige te zeggen: "Zijt sterk, vreest niet".
Rentmeester. Het is waar, maar daar zijne knieën zo zwak zijn, wankelt hij aan de belofte, door ongeloof; en, zo dikwijls hij die verlamming in zijne handen heeft, kan hij geen vertroostenden steun vasthouden: want gij weet dat het enige kracht vereist. om. het eeuwige leven aan te grijpen; en het vereist gestadige kracht om het getrouwe woord vast te houden, zoals het hem onderwezen is. Want de boze rooft dikwijls het goede zaad dat in het hart gezaaid is; en, als iemand van de Vorstelijke Familie in gevaar onder rovers komt, dan kan Klein Geloof zeker zijn, dat hij nooit ontsnapt; want hij is vroeger al eens aan de poort van het paleis geplunderd geweest, en zelfs aan het hof des Konings werd hij beroofd. Zijn schroomvallig gemoed verergert zijn geheugen, dat evenals ene spinnenweb is; het zou ene, vlieg kunnen bevatten, maar als ene zware of gewichtige zaak, die hem van nut is, daarop valt, dan heeft hij het in ene minuut verloren.
Herder. Als, Klein Geloof de Koning niet kan vasthouden, dan zal de Koning hem behoeden; en niemand zal hem uit Zijne handen rukken, want het is het welbehagen niet van de groten en alwijze Beschikker der gebeurtenissen dat een van die kleinen zou omkomen en, gij weet, dat Klein Geloof een kleintje is; Hij zal de zwakke handen versterken, en de wankelende knieën schragen ook, schoon Hij zijne rentmeesters niet vergunnen mag dit te doen. Als Hij tot de geraakte zegt: "Strek uwe hand uit, dan zal die genezen worden"; en als Hij tot het Ongeloof, gelijk van Lazarus grafkleren zegt: "Ontbind hem, en laat hem gaan", dan zal de zwakste uit het huis zijn als David. De Koning zelf noemt hem Klein Geloof, hetwelk te kennen geeft dat hij geloof bezit, ofschoon niet veel; en geloof is een Goddelijk zaad, en ene vrucht van zijnen Geest: "Die uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof". En, als Hij een rentmeester niet toestaat de lendenen zijns gemoeds op te schorten, dan is het om het geloof en de lijdzaamheid des rentmeesters, zowel als de oefening van het zwakke kindje te beproeven; en Hij heeft een welbehagen in de pogingen van Zijnen dienaar, als er gebed en smeking bijgevoegd worden, schoon hij niet mag slagen. Het wordt verhaald als ene lofrede op iemand: "Dat hij velen onderwezen, de slappe handen versterkt had; dat zijne woorden de struikelenden hebben opgericht, en dat hij de krommende knieën had vastgesteld". (Job 4: 3, 4). Maar hij werd gelaakt, omdat hij verdrietig was toen dezelfde zaken over hem kwamen, en beroerd werd toen hij getroffen werd met dezelfde beproevingen". (Job 4: 5). Niettemin prijst de Heere de tedere zorg, bijzondere oplettendheid, en ernstige pogingen van Zijne dienaren, omdat Hij weet dat het welslagen geheel van Hem afhankelijk is. Paulus mag planten, en Apollos nat maken, maar niemand dan de Koning kan het de wasdom geven; nochtans wordt het aangenomen als er een bereidvaardig gemoed is; zijn werk is voor de Koning; en als Zijne Majesteit hem niet voorspoedig maakt, is hij, nochtans heerlijk in Zijne ogen. Ik heb somtijds een tweelinglam gehad, dat al mijne bekwaamheid en ondervinding bespotte: de moeder was teder, overvloedig mok het weder schoon, de weide goed, en ik heb getracht het de de bete in de kooi te doen hebben, en ene hoek er voor opgericht, waar het zou wel droog als warm was, naar het Goddelijk voorschrift: "Op ene goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen Israëls zal hare kooi zijn; aldaar zullen zij neerliggen; ene goede kooi, en zij zullen weiden in ene vette weide op de bergen" (Ezech. 34: 14). Maar dat alles hielp niet. Gij leest van "schapen die uit de wachtstede opkomen; die alle tezamen tweelingen voortbrengen, en onder dezelve is er geen jongeloos" (Hoogl.'6:6). Maar ofschoon de ooien niet onvruchtbaar waren, zegt het niet dat de lammeren niet zwak waren; hetwelk dikwijls met tweelinglammeren het geval is; en sommigen derzelve ben ik verplicht geweest, de berg op te dragen; zij waagden het op mijne voeten wanneer zij hare eigene voeten niet durfden vertrouwen; gelijk Eliza's smekende weduwe, die even goed naar het Fonteinhoofd kon gegaan zijn, dan naar de Profeet toe te komen; maar toen zij schuilde achter een menselijk smeker, dacht zij dat zij veilig was.
Rentmeester. Zoals het met uwe kudde is, zo is het met het huishouden, waarvan ik cm bediende ben. Het is ene zeldzame zaak, een tafel toe te richten zoals voor Klein Geloof om aan zijn deel te komen: is cr een appel (Hoogl. 2:5), een tros druiven (Jez. 65: 8), een weinig maneschijn (HoogI. 6 , 10), of enig brokje behorend bij de nieuwe maanfeesten; ene beuzeling, die maar ene slechte zaak is in de ogen des Konings (2 Kon. 42: 18), een weinig honing (Spreuk. 24: 13), of melk (1 Cor. 3: 2), dan zal hij misse men een kruimeltje eten; maar als het uit vaste spijzen bestaat, dat geschikt is.voor volwassen personen (Hebr. 5: 14), dan beeft hij er voor, en begeert een gedeelte, maar kan zichzelf niet voeden uit gebrek aan kracht in zijne handen. En daarom is er, als wij, die gerechten op tafel hebben, niets voor hem; en hij roept uit: "Wee mij! daar is geen druif om te eten!" (Micha 7: l). En door op zulke zwakke dingen te leven, en vooral op melk, wordt hij dikbuikig en zwaar, dat hem achteruit zet: "want een elk die melk gebruikt is onhandig" en de regels en voorrechten van Zijner Majesteits huis. "want hij is een kind". (Hebr. 5: 13). Naar zijn tijd te rekenen moest Klein Geloof de teugels van het bestuur in handen én als een Koning geregeerd hebben; maar in plaats daarvan verschilt deze erfgenaam, zolang hij een kind is, "niets van een dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; maar hij is onder voogden en verzorgers; en daar moet hij blijven, tot de tijd, van de Vader te voren gesteld". (Gal, 4. 1, 2).
Herder. Denkt gij dat hij behoorlijk gebaard was door het Woord der Waarheid? (Jac. 1: 18), en dat het onvergankelijk zaad behoorlijk voortteelde? (1 Petr. 1: 23) en dat het ingeplante Woord in zachtmoedigheid ontvangen is? (Jac. 1; 21). Is dit zo, 4n is hij van het Vorstelijke zaad, en een Boom der Gerechtigheid, hoe wild de dorre stam van nature ook zij; en zal een vruchtbaar veld zijn, hoe droog en verschroeid het braakland ook in verleden tijden geweest mag zijn: want dat zaad kan nooit onder de kluiten verrotten. (Joël 1:17). Ook zal hij niet altijd een dwerg blijven; maar zal, op de bepaalde tijd des Konings, zijne lengte bereiken.
Rentmeester. Dat hij het kroost is van de algemene Opperheer, betwijfelt niemand van het Vorstelijk Huisgezin; daar zijn naam aangetekend staat in het dagboek van het Hof, en in de geslachtslijst van het Vorstelijk zaad: want zij zijn allen het kroost van de Ouden van dagen, door het geloof in de waarschijnlijke Erfgenaam; en hij wordt uitdrukkelijk Klein Geloof getiteld, en 'dat door Zijne Majesteit zelf. Evenmin werd hij nooit door zijne 'eerwaarde Moeder, noch, door een der zonen of dochters van Sion, noch ,door iemand der familie, noch door enige bevestigde of ondergeschikte dienstbaren in het huishouden verloochend; zij hebben allen, van eeuw tot eeuw, ene bijzondere zorg betoond, en de meesten eerbied aan de dag gelegd' voor Klein Geloof, en hebben die kleine dikwijls ontvangen in de naam des Konings, en hebben door dit te doen de Koning ontvangen. Want ofschoon Klein Geloof zwak in zich zelve is, was nochtans zijn Woord gewichtig en krachtig voor anderen; en, wanneer zijne schroomvallige aanvallen over hem gekomen zijn, en in vrees geweest is, waar niet te vrezen was, en vluchtte waar geen vervolger was zo dikwijls het geval is hebben gehele Heidense volken een bevel en ene bijzondere waarschuwing ontvangen aan gaande zulke zwakken van het geslacht. "Brengt enen raad aan, houdt gericht, maakt uwe schaduw op het midden van de dag, gelijk die van de nacht; verbergt de verdrevenen en meldt de omzwervenden niet. Laat mijne verdrevenen niet onder u verkeren, o Moab! wees gij hun ene schuil plaats voor het aangezicht des verstoorders". (Jez. 16: 3, 4). Dat Zijne Majesteit hem "uit Zijnen wil, heeft verwekt door het Woord der Waarheid", betwijfelt niemand; en dat hij wedergeboren werd uit onvergankelijk zaad, dat leeft en blijft tot in eeuwigheid, kan nooit ontkend worden. Maar toch is zijn naam Klein Geloof; en toch is zijn geloof, ', zekeren zin niet klein; want als Zijne Majesteit zijne banier oprichtte, dan was er niemand spoediger bij dan hij, liever dan bij de opstandelingen gesteld te worden. Als de Koning toornt, dan staat er niemand meer ontzet, noch op groter afstand; als Hij een donderend bevel uitvaardigt, dan is hij de eerste die voor Zijn Woord beeft en als ene Vorstelijke dagorder uitgevaardigd wordt om een vijand te grijpen en te vangen, dan is hij de eerste die uitroept: "Ben ik het, Heere?" en beeft bij die gedachte. Zodat hij geen vijand is van de Koning, noch van enigen huiselijke dienaar, noch, van iemand anders, zo als van zichzelve. Hij, gelooft dat elk woord, dat uit de mond des Konings. komt, waarheid is, en dat met onwankelbaar geloof; hij is ontzet over de wetten van het rijk; verwacht dikwijls, om de geringste overtreding onder het heetste misnoegen van de Goddelijken Wetgever te vervallen; en wordt voortdurend vervuld met verwondering, vermengd met wroeging en dankbaarheid; bij de overvloedige goedertierenheid van zijnen gevreesde Vorst, in het uitstellen der rechtvaardige uitvoering van het vonnis,dat hij weet dat toekomt aan hem in het bijzonder en aan de gehele familie in het algemeen.
Herder. Als dit het geval is, verwondert het mij, dat Klein Geloof zo zwak is; want niets sterkt zwakke kinderen meer dan vertrouwen, want hierdoor is het dat wij leven. Als Klein Geloof het bericht gelooft, moeten de blijde klanken van het bericht, en de blijde boodschap die bericht wordt, door de hand van vertrouwen te huis gebracht worden en als zij te huis gebracht en toegepast wordt, moet het voedsel, waardoor de aandachtige hoorder en gehoorzame ontvanger moet leven, toenemen en groeien.
Rentmeester. dit is alles waar: maar dit is hier het geval niet; want, in zekeren zin heeft Klein Geloof teveel geloof, en in enen anderen zin heeft hij te weinig. Indien iemand, hetzij vriend of vijand van de Koning met ene boodschap in 'de naam des Konings komt, hetzij, hij door Hem gezonden is of niet; als zij kwade tijding bevat, dat er ene roede voor Klein Geloof in het zout ligt, of dat de Koning toornig op hem is; of het beloopt, hetzij, tot in beslagneming van goederen, aan de kaakstelling, verbanning, gevangenneming, ja de dood zelf; het wordt alles geloofd, en hij leeft in voortdurende verwachting van de volste uitoefening van straf; "zo gelooft de slechts alle woord", (Spreuk. 14: 15) en hierin heeft bij teveel geloof. Maar, als gij enig goed bericht. van de Koning. brengt, aangaande Zijne goedertierenheid; Zijne tedere zorg voor de kleinen van het huisgezin; de onpartijdigheid van Zijne liefde, dat de zwakken Hem even dierbaar zijn als de sterken, dat Hij, ze te bekwamer tijd sterken zal, "dat zij allen vroeger of later in de eetzaal zullen komen, dat zij allen Zijn aangezicht met vrolijkheid zullen aanschouwen, enz. enz., dat kan hij niet geloven: en in dezen zin is zijn naam Klein Geloof, maar niet in de anderen. En met deze daden van wantrouwen, werpt Klein Geloof geen geringe oneer op zijn Vorstelijken Vader. De dienstbare of bastaardkinderen verbeelden zich, tevergeefs dat de Koning enkel goedertierenheid is, en ontbloten Hem in hun gedachten van Zijne vreselijke Majesteit. Klein Geloof gelooft dat Zijne Majesteit vreselijk, en dat Zijne goedertierenheid groot is, daar waar dezelve bewezen wordt; maar hij kan niet vast geloven dat de Ko ning hem genadig zal zijn, hetwelk zowel zijne dwaasheid als zijne schade is. Eerstgenoemde is een bastaard, en een. zot, en vernederd zijn Meester; de laatstgenoemde is een zoon, en deze onteert zijn Vader, door zijne dwaasheid te voeden. Buitendien is er in ons rijk ene beruchte vijand van de Koning, die om ene vroegere daad van opstand voor eeuwig van des Konings aanschijn, gunst, en bescherming verbannen is. Deze vijand tooit de Koning in niets dan goedertierenheid op, voor het laag geboren geslacht, zijne listen, en stelt Hem aan de jonge prinsen niet anders voor dan als bekleed met vreselijke majesteit: en Klein Geloof luistert, merkt op, en gelooft op ene verborgene wijze de helft van hetgeen deze vijand voorgeeft, zodat hij dikwijls harde gedachten van de Koning zelve koestert, in zoverre, dat Hij bij tijden nauwelijks als een genadig Vader, een vast verblijf in de gedachten, het hart, de genegenheden, of zelfs in het vertrouwen van klein Geloof kan vinden. Zijne Majesteit staat dikwijls aan de deur en klopt: Indien iemand Mijne stem zal horen en de deur opendoen" Ik zal tot Hem inkomen". (Openb. 3: 2). Maar zo dikwijls Hij tot het verblijf van Klein Geloof komt, vindt Hij hem gewoonlijk geheel aandachtig naar deze oproerling luisteren; hetwelk Hem tot naijver verwekt,. hetwelk genoemd wordt de toornigheid tegen Zijne zonen en dochteren. (Deut. 33: 19). Daarom is het billijk, dat Klein Geloof toegelaten wordt zijn buik volte hebben van zulken raad, en te zien dat zijn aanhangen aan de vijand zijns Vadersvoor hem in zijne ware kleuren ontdekt mag worden; en dat Klein Geloof onder een toekomstig genadig bezoek des Konings gebracht mag worden om zijn ongeloof te zien, te belijden en te betreuren, hetwelk de grootste zonde is, waaraan Klein Geloof ooit schuldig was, sedert hij bestaat, en de grootste waar hij ooit schuldig zal zijn, al leefde hij duizend jaar: want die niet gelooft heeft de Algemene Gebieder tot een leugenaar gemaakt (1 Joh. 5: 10), en Hem door ongeloof tot een leugenaar te maken is Hem met de duivel gelijk te stellen, die een leugenaar en moordenaar was van de beginne.
Herder. Verontschuldig mij, mijn waarde heer; het is zes uren, en hoog tijd om mijne kudde te drenken. Als ik daar niet bij ben, dan zullen de schapen op honderd wegen verstrooid worden; want de bron wordt altijd door valse Herders gekweld, en als daar niet een van des Konings Herders is, dan zullen zij zeker komen en ze van daar verdrijven. ( Exod. 2. 17). Want het is in onze dagen gelijk het was in de dagen vanouds wanneer de Zoon en Erfgenaam van Abraham enen put graaft, dan zullen de herders van Gezar zeker twisten om het water (Gen. 26: 20), of 'de put toestoppen.
Rentmeester. Hoe lang zult gij wegblijven?
Herder. Ongeveer twee uren.
Rentmeester. Als het u aangenaam is, zal ik u om half negen op deze plek wachten, daar het heden een vrije avond voor mij is.
Herder. Als niets onvoorzien het mij belet, zal ik daar zeker zijn. Het aangezicht des Konings zij met u.
Rentmeester. De Heere vergezelle u.