Levensschets van Andrew Gray

 

Afkomst

Andrew werd geboren augustus 1633 te Edinburg. Hij was de 4e zoon en het 11e kind van Sir William Gray en Egidia Smyth. Het huis waarin Andrew werd geboren staat aan de noordkant van de Lawnmarket. William Gray was afkomstig uit een adellijk geslacht. Hij was een vooraanstaand koopman te Edinburg.

Andrew was als klein kind erg speels en een groot liefhebber van plezier. Maar door genade begon hij reeds jong de Heere te zoeken. Hij vertelde er later van, dat hij als kind werd getroffen door het godvruchtig gedrag van een bedelaar, die achter een grote steen in een veld in de buurt van Leith, zijn hart uitstortte voor de Heere. Andrew dacht bij zichzelf: dat is een ellendig en arm man en die is veel dankbaarder dan ik, terwijl ik alles heb wat nodig is.

Andrew liet zich op jeugdige leeftijd inschrijven in de St. Andrews Universiteit te Edinburg. In 1651 werd hij bevorderd en in de zomer van 1653 werd hij kandidaat voor het predikambt. Op 3 november 1653 werd hij bevestigd tot predikant in de Episcopaalse gemeente, die samen kwam in de Buiten-Hoogkerk te Glasgow.

Sommige mensen protesteerden tegen zijn bevestiging. Een ervan, een zekere R. Baillie wees op ‘zijn hoge vlucht, rhetorische stijl van preken en dat zijn bevestiging inging tegen de protesten uit de stad’.

 

Een jong predikant

Andrew had buitengewone genade in de omgang met God en een groot talent in het preken. Scherp in de bestraffing en dringend in de opwekking. Van alle kanten stroomde het volk toe, om hem te horen. James Durham, een godzalig en zeer geleerd collega van Gray, zegt van hem: "Hij deed de mensen het haar ten berge rijzen". Het is een bekend verhaal dat Durham en Gray op een dag samen naar de kerk wandelden. Toen Durham zag dat er meer mensen naar de kerk gingen waar Gray zou preken, zei hij: "Ik merk broeder, dat je vandaag een volle kerk zult hebben." Gray antwoordde: "Het zijn dwazen, broeder, die u verlaten om naar mij te komen." Durham antwoordde: "Nee, want niemand kan die eer ontvangen als het hem niet uit de hemel gegeven wordt."

Nog enkele getuigenissen kunnen als voorbeeld dienen hoe groot de achting voor Gray was.

George Hutechson noemde Gray: ‘een vonk uit de hemel’.

William Blaikie schrijft dat zijn kennis van de bevinding bijzonder uitgebreid en zuiver was. "Wij mogen vrijmoedig zeggen dat er nooit in de geschiedenis van ons land een jongen van die leeftijd zulke diepe voren heeft getrokken. Dit brandende en heldere licht werd door God op een buitengewone wijze gebruikt tot bekering van velen en tot stichting en groei van Gods kinderen, in de twee korte jaren van zijn bediening."

John Howie citeert in zijn "Schotse Geloofshelden" een voorrede uit een van Gray’s prekenbundels, waarin opgemerkt wordt: "Ja, hoe opwekkend, overtuigend en bestraffend moet het voorbeeld van deze jeugdige predikant zijn voor zeer veel predikanten die jaren in de wijngaard gewerkt hebben, maar veel te kort schieten bij zijn werk en zijn toenemen in kennis en genade. Het behaagt God zo nu en dan een kind aan te gorden om de traagheid en nalatigheid van duizenden ouder in jaren te bestraffen en om te tonen dat Hij Zijn lof kan toebereiden uit de mond van jonge kinderen en zuigelingen."

 

Gray’s sterven

Gray sprak regelmatig zijn verlangen uit naar zijn meerderjarigheid. Die meerderjarig wordt ontvangt de erfenis die als kind reeds aan hem is vermaakt. John Howie schrijft als volgt: ‘Dikwijls werd van Gray verteld dat hij verlangde naar zijn twee en twintigste jaar, waarin hij verwachtte van zijn arbeid te zullen rusten en in een eeuwig Jubeljaar zijn gezegende Heere en Meester te genieten. Zeker is, dat wij dikwijls in zijn preken vinden hoe hij verlangde naar zijn meerderjarigheid opdat hij gesteld mocht worden in het bezit van de erfenis van Zijn hemelse Vader, voor hem bereid van voor de grondlegging der wereld.’

Gray heeft zijn wens verkregen. Na een korte ziekte en hevige koorts stierf hij op 8 februari 1656. 22 jaar en 6 maanden; in zijn 23e jaar, zoals men vroeger schreef.

Een dag voor zijn dood citeerde Gray een ontroerende brief, gericht aan Sir Archibald Johnston, Lord Warristoun.

Aan My Lord Warristoun,

Misschien is het vreemd dat ik, daar het al zolang geleden is, dat ik met u Hoog Edele, gecorrespondeerd heb, in deze bijzondere tijd schrijf, waarin een verdraagzaamheid schijnt te heersen in spreken, begeerlijkheden en religie; een tijd waarin velen met hun daden betuigen: "Onze tongen zijn onze."

Ik ben bang dat dit droevig woord nog zevenmaal meer op Schotland van toepassing is, dat "Hij Die ons met geselen heeft gekastijd, het nu met schorpioenen zal doen; en dat nu Zijn kleinste vinger dikker zal zijn dan Zijn lendenen in vorige tijden." Indien de oordelen die schijnen te naderen bekend waren en indien de vreselijke dingen die Hij, Die in Jeruzalem een oven heeft, ons in gerechtigheid zal antwoorden, op een bord gedrukt en te lezen waren, zou het ons doen uitroepen: "Wie zal leven als God deze dingen doen zal? En wie zal bij een eeuwige Gloed wonen?"

Hij heeft Zijn stok ‘samenbinders’ verbroken en Hij dreigt ook Zijn stok 'liefelijkheid’ te breken om zodoende Zijn verbond te verbreken dat Hij met al het volk gemaakt heeft. Is het niet te vrezen dat het zwaard van de rechtvaardigheid Gods dronken geworden is en dat het ten oordeel zal neerdalen tot een grote slachting? Niet in het land Edom of te Bosra, maar onder hen die eens Zijn volk waren, maar die Zijn eeuwig verbond verbroken en Zijn ordonnantiën veranderd hebben. Hoe zal Schotland dan genoemd worden? Lo-Ruchama (niet ontfermd) en Lo-Ammi (niet bemind) in plaats van ‘Mijn lust is aan haar’ en het ‘Getrouwde’. Ik denk dat die vloek uit Zefánja 1:17 in onze dagen staat vervuld te worden: "Zij zullen gaan als de

blinden, want zij hebben tegen de Heere gezondigd." Getuigen niet onze harten en ons gedrag onder al deze sprekende en benauwde bezoekingen dat wij ‘in de smeltkroes tegen God strijden en ons schuim niet van ons wijkt?’ En ‘dat Hij om drie overtredingen en om vier, de straf van deze Verbondslanden niet zal afwenden?’ En dit zal in alle geslachten onze schande zijn: "Het is dit Schotland hetwelk in zijn bezoekingen hoe langer hoe meer zondigt!"

Het is dan ook geen wonder dat we moeten uitroepen: ‘Hoe lang, hoe lang zult Gij Uw aangezicht verbergen? Hoe lang zult Gij ons vergeten, o Heere? O Heere, hoe lang zal Uw ijver branden als een vuur en zullen wij het gedruis van de strijd en de geruchten van de oorlog horen?’

Zijn wij niet bezig met ‘veel uit te reizen en onze weg te veranderen?’ Met Zijn eer in schande te veranderen en valse goden lief te hebben? Zodat God van ons zeggen moet: "Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter?" (Jeremia 31:22),

Er is een vierderlei ‘Hoe lang nog’ waarmee God over Schotland moet klagen, die voor het merendeel in Lukas 9:41 gevonden worden: "Hoelang zal Ik nog bij ulieden zijn en u verdragen?" Is niet Christus genoodzaakt te vertrekken en onze drukst bezochte samenkomsten te stellen tot een land, dat met zout (engels: salt) en gras bezaaid is? Ach geloof mij, het zal niet lang meer duren of de volgende twee woorden zullen ons lot worden; uit Jeremia 2:31 "O geslacht, aanmerkt toch gijlieden des HEEREN woord", wanneer zij die naar Zijn woord niet willen luisteren Hem in Zijn oordelen zullen zien. Wanneer alles, wat ons bedreigd is, voor onze ogen zal gepreekt worden.

Eveneens dat woord uit Hosea 7:12 "Ik zal ze tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering." O, zal het arme Schotland de zonde van de Gadarénen over zich brengen doordat ze begeren dat Christus uit hun landpalen wilt vertrekken? En in zekere zin een scheidbrief te ondertekenen, voordat Christus die ondertekent?

Het is te verwachten dat die drie droevige verdrukkingen uit Jesaja 47:11 in hun volle zwaarte over ons zullen komen. Maar ik zal aan dit droevig onderwerp niets meer toevoegen.

My Lord, daar ik niet in staat ben u met mijn eigen hand te schrijven dacht het mij goed om deze weinige gedachten door de hand van een vriend aan u mee te delen.

Ik weet het niet, want ik wil Hem niet beperken, maar ik zal waarschijnlijk spoedig binnen de gerechtszaal staan waar die heerlijke en vlekkeloze Hogepriester gezeten is, met al Zijn gevolg, dat de tempel vervult. O, dat zal wat zijn onder de laatsten te behoren die verzocht worden in te komen en deel te krijgen aan die eeuwige vrede! O, welk een droevig verslag zullen de boden des Verbonds en des evangelies moeten afleggen aan Hem, Die de mensen in hun hart kruisigen, op wie ik deze woorden bij zinspeling mag toepassen: ‘De morgen der bekering is voor hen als de verschrikking des doods en als de verschrikkingen bij het aanbreken van de dag huns verderfs.’

Wat een jammerlijk verslag zullen sommigen onder ons moeten afleggen, wanneer wij geroepen worden ter verantwoording van onze consciëntie en ter verantwoording van de moeite die Hij aan ons besteed heeft en ter verantwoording van Zijn beloften en ter verantwoording van Zijn bedreigingen en ter verantwoording van Zijn geboden en ter verantwoording van ons licht!

Nu, om uw Edele, die ik hoogacht en aan wie mijn ziel in de Heere verbonden is, niet te bezwaren verzoek ik u alleen dat gij mijn zaak met de grote Meester der verzoekschriften wilt bespreken en dat u mijn gebroken zaak aan Hem wilt voorleggen, Die de hopeloze zaak van velen bepleit heeft, overeenkomstig dat liefelijk woord uit Klaagliederen 3:56 (andere drukken 3:58). Dit is alles, voor deze tijd, van iemand die in een zeer zwakke toestand verkeert met hevige koorts, die gedurende zeven nachten zeer weinig heeft geslapen; en die wordt gehouden onder erg droevige en smartelijke kwellingen van Zijn hand, met veel droevige en lastige dingen en omstandigheden.

Ik zal niets meer zeggen dan, dat ik de uwe ben in sommige bijzondere opzichten en naar ik hoop, mag ik zeggen, stervende in Christus.

Breng met deze mijn groeten over aan uw echtgenote en kinderen.

ANDREW GRAY

 

Gray werd bijgezet in de St. Fergus Cathedral te Glasgow. In een van de zijbeuken werd zijn initialen en sterfdatum gegraveerd. Deze waren enkele jaren geleden nog zichtbaar.

 

 

Andrew Gray, een voorvader van Dr. Alexander Comrie

Gray was getrouwd met Rachel Baille, dochter van de beroemde Schotse edelman Robert Baille, uit de stad Jerviswood. Hij stierf op het schavot op 23 december 1684.

(Zie ‘Schotse geloofshelden en heldinnen’ door C. B. van Woerden Jr.

Gray liet 2 kinderen achter, William en Rachel.

Moeder Rachel hertrouwde met Mr. George Hutechson, 1615-1674, predikant o.a. te Edinburg. Hutechson is in ons land bekend geworden door zijn ‘Sakelijke en Practicale verklaring van de twaalf kleine Propheten’. Deze verklaring is leerzaam, gelovig en bevindelijk.

Gray’s zoon William stierf waarschijnlijk heel jong. Want alleen Rachel werd genoemd in een erfenis van haar vader, 26 juni 1669. Rachel trouwde met John Vause, een gevangenis opzichter van de Tolbooth, een gevangenis die later berucht werd omdat velen van Gods kinderen er gevangen hebben gezeten en ook gemarteld zijn.

Hun oudste dochter Rachel trouwde met James Drummond een kapitein in het Britse leger, die jong overleed. Rachel hertrouwde met Sir Patrick Comrie van het landgoed Comrie. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Alexander en Joanne.

Alexander werd geboren 17 december te Perth. Hij is in ons land heel bekend geworden door zijn vele publicaties, vooral over de eigenschappen des geloofs.

In zijn boek ‘Verzameling van Leerredenen’, handelend over Psalm 102:18,19 spreekt hij de wens uit dat hetgeen zijn overgrootvader over ‘Het Gebed’ gepreekt had in onze taal verschijnen mocht.

 

Gray’s stijl van preken

Gray had een originele stijl van preken, zoals ieder die door de Geest geleid wordt, in meer of mindere mate heeft. Hij verdeelde zijn preken naar de gewoonte van goed ontwikkelde en afgestudeerde geleerden. Eerst een voorwoord, regelrecht op zijn doel af en daarna een groot aantal punten met onderverdelingen. Zijn puntenverdeling werkt hij niet altijd af maar blijft soms nieuwe verdelingen maken en besluit met een kort toepasselijk woord. Zijn taal is verheven, maar gelijk heel eenvoudig. Gray’s vurig karakter komt telkens openbaar.

Gray riep in zijn preken al zijn toehoorders op om regelrecht in Christus te geloven. Dit gebod drong hij sterk aan als de pit en kern van het Evangelie. Een zeer indringende bijbelse boodschap met sterke argumenten drukte hij op het hart van de toehoorder. Zij grote toeleg was om de mensen te overtuigen van hun diep verloren toestand en hen te bewegen tot het geloof in Christus. Men moet daarbij ook in gedachten houden dat Gray enkele geestelijke opwekkingen heeft meegemaakt en in zo’n tijd is de boodschap veelal indringender dan in een tijd van afval en verval.

Deze methode, op te roepen om regelrecht in Christus te geloven, hebben niet alle predikanten gedaan, noch in Engeland, noch in ons land. Er worden door Gods knechten diverse methoden gebruikt om Gods Woord te prediken. Ieder spreekt, als het goed is, zo de Heere hem leert naar de gaven hem verleend. Er is verscheidenheid der gaven, maar het is dezelfde Geest Die uitdeelt zoals het Hem behaagt. Hierin komt de wijsheid Gods openbaar.

Veel dienaren van het Woord hebben de gewoonte eerst de eis van bekering voor te houden, de overtreding van de wet en daarna de noodzaak van het geloof in Christus. Zoals de Schrift zegt: Bekeert U en gelooft in Christus en gij zult zalig worden. Daarbij volgt een uiteenzetting van de verschillende wegen die de Heere gebruikt om zondaren te brengen onder de band des Verbonds. Sommigen dringen sterk aan op het gebruik van de genademiddelen, anderen leggen veel nadruk op de eis der wet en weer anderen bespelen de harp van het evangelie op een lieflijke en gelovig wijze. De tijd waarin men leeft, de omstandigheden van de hoorders en het kerkverband waartoe men behoort bepalen dikwijls mede de vorm en inhoud.

Sommigen hebben kritiek geuit op Gray wegens zijn aandringen van het aanbod van genade, alsof het een oppervlakkig geloof in de hand zou werken. Die zijn preken ernstig leest, zal van het tegendeel wel overtuigd worden. Gray leerde een onvoorwaardelijk aanbod der genade in die zin dat aan het volbrachte Middelaarswerk niets behoeft toe gebracht te worden, maar dat wij tot Christus moeten komen zoals wij zijn. Maar Gray leerde óók een voorwaardelijk aanbod van genade, in die zin dat wij de zonde, de wereld en onze afgoden moeten verlaten. Het is jammer dat door het misbruik van een en ander de ernstige aandrang krachteloos gemaakt wordt. O, geloofde men zijn woorden en sloeg men er acht op, het zou tot eeuwige zaligheid kunnen dienen! En dat is alles wat Gray begeerde!

Wel is waar dat er enig verschil is te beluisteren in preken van Gray en van enkel andere Schotse schrijvers, zoals Thomas Boston, Webster, de beide Erskine’s die oud geworden zijn op de levensweg en die het smalle pad der predikers tientallen jaren hebben bewandeld met een loden last op hun rug.

Een voorbeeld uit de Bijbel kan dit verschil misschien nog verduidelijken.

Toen Israël verlost werd uit Egypte zongen allen de lof des Heeren. Kort daarna kwam het volk bij de Sinaï en openbaarde de Heere Zich opnieuw als hun Verbondsgod. Een kleine twee jaar na de Uittocht werden de verspieders uitgezonden naar Kanaän. Enkelen deelden in de rijke vrucht van Kanaän en gaven een goed gerucht van het Beloofde Land. Deze gang heeft Gray bevindelijk doormaakt en met de volle vrucht is hij naar het Hemelse Kanaan afgereisd.

Een ander voorbeeld is Kaleb. Hij bracht een goed gerucht van Kanaän, geloofde Gods beloften, ondanks grote tegenstand en het heersend ongeloof van velen. Hij leefde nog 45 jaar na het verspieden van het land en nam daarna Hebron in. Kaleb had een heel andere levensgang dan de meeste andere gelovige Israëlieten. En zo gaat het soms ook in ’t geestelijk leven en in een ambt.

Een prediker die veertig jaar in de droge woestijn heeft gedwaald, bijna alles heeft zien sterven, voor hopen stenen heeft gepreekt, met zeer weinig vrucht, zo iemand zal anders spreken en preken dan een jonge man van twintig jaar.

Er is ook kritiek geuit op Gray’s preken omdat ze droog zouden zijn met weinig gevoelige bevinding en gemis aan de standen van het genadeleven.

De gevoelswaarde van iemands preken en de waarde van zijn preken die na zijn dood in druk verschijnen verschillen soms zoveel als een levend mens en een foto. Want de toon is er uit. Eigenlijk is de geest er uit en dat is het wat de woorden aangenaam maakt. "Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt barbaars zijn; en hij die spreekt zal bij mij barbaars zijn", zegt Paulus in een ander geval, 1 Korinthe 14:11. Bovendien wordt de waarde nog verminderd door de vertaling. Howie schrijft ‘dat de gedrukte preken van Gray niet zo hoog in waarde staan dan ze van de kansel gepreekt werden.’

Mist iemand de standen in het genadeleven bij Gray, dan mag het wel tot een ernstig onderzoek leiden, of men niet werkzaam is vanuit verstandskennis. Veel van die standen die Gray preekte zijn wij helaas kwijt! Terwijl ‘zijn werken hem nog prijzen in de poorten!’ Toen de prekenbundels van Gray in het Nederlands verschenen werden ze door Gods volk zeer hoog geschat en zijn velen tot zegen geweest.

Nu, laten we waarderen hetgeen de Heere ons gegeven heeft in de rijke voorraadschuren van de Meerdere Jozef. Opdat door het miskennen of het misbruiken de Geest Gods niet meerder bedroefd en uitgeblust worde. O, dat wij met schuldbelijdenis terug keerden naar de God van onze vaderen op wie de Geest Gods in een rijke mate was uitgestort!

De Heere zegene de preken van Gray tot onze eeuwige zaligheid en tot verheerlijking van Zijn grote Naam, om Zijn Verbonds wil.

 

Overzicht van verschenen preken van Gray

Na het overlijden van Gray verschenen enkele preken van hem die, helaas onzorgvuldig, door studenten waren uitgeschreven. In de loop der jaren verschenen al zijn preken in diverse bundeltjes. In de vorige eeuw werden al zijn preken in 2 bundels uitgegeven.

Eén ervan is: The Works of the Rev. and pious Andrew Gray, Aberdeen 1839, bevat 48 preken. In het voorwoord maakt de uitgever melding van een bijzondere vondst: Een deel van Gray’s preken waren door zijn vrouw in steno opgenomen. Het manuscript was inmiddels gevonden en hiervan zijn een deel van de preken herdrukt.

Deze 48 preken zijn getrouw vertaald door C.B. van Woerden te Zeist, verschenen in onderstaande volgorde tussen 1912-1926, met diverse herdrukken.

1 De verborgenheid des geloofs ontsloten 9 preken

2 Grote en dierbare beloften 9 preken

3 Aansporing tot het gebed 9 preken

4 De geestelijke strijd en geestelijke vergenoeging 10 preken

5 Avondmaalspreken 11 preken

 

Een andere bundel, Select Sermons… Mr.Andrew Gray, Edenburgh 1765 en Falkirk 1792, bevat ca. 50 preken.

Deze preken zijn vertaald door C. B. van Woerden Jr. te Akkrum, verschenen in onderstaande volgorde, vanaf 1950, met diverse herdrukken, uitgegeven door Uitgeverij Romijn en van der Hoff. Helaas zijn veel passages vrij vertaald.

1 De Christen in volle wapenrusting 6 preken

2 De Roos van Saron 6 preken

3 Wakende aan Zijn poorten 7 preken

4 De Overste Leidsman 6 preken

5 Uitnemende openbaringen 7 preken

6 Driemaal gebeden 8 preken

7 De biddende Hogepriester 9 preken

In het Nederlands verscheen in 1991 een boek met de titel: Toegang tot het eeuwige leven, door Andrew Gray te Glasgow. Het bevat 7 verhandelingen met ernstige en praktikale aansporing tot heiligmaking. In het voorwoord wordt gezegd dat de auteur van dit boek de bekende A. Gray uit Glasgow is. Dit is niet juist.

Het is onbegrijpelijk dat dit boek op deze wijze geïntroduceerd wordt, want in de engelse literatuur is genoeg bekend dat er meerdere theologen geweest zijn met dezelfde naam.

Het boek is van een andere Andrew Gray, een theoloog van Schotse afkomst, die predikant was van een gemeente ontstaan uit dissidenters te Tintwistle, behorende onder Mottram-in-Longdendale, district Chesshire in Engeland. Naderhand verenigde hij zich met de Staatskerk van Engeland en werd tot predikant bevestigd te Mottram. Terwijl hij daar stond publiceerde hij zijn boek: A Door opening into Everlasting Life, 1706. (Een toegang tot het eeuwige leven). Het boek werd herdrukt in 1810 en met een aanbeveling voorzien door Ds. M. Olerenshaw. Ook publiceerde hij: The Mystery of Grace. Gray verliet Mottram omstreeks 1716 en stierf in 1728 te Anglezark bij Rivington in Lancashire.

 

Middelburg, W. Westerbeke